Het woord ‘satan’

Door dr. K.D Goverts

Het woord satan komt eigenlijk maar een keer of zes voor in de Tenach, in de Hebreeuwse Bijbel. Onder andere: “En de HERE deed een tegenstander tegen Salomo opstaan” {1 Kon.11:14}. Hier staat dus het woord satan. Dat is hier dus heel gewoon een mens. Satan betekent dwarsligger, hin­deraar. “God deed nog een tegenstander tegen hem opstaan”  {1 Kon.11:23}. “En nu heeft de HERE, mijn God, mij rust gegeven allerwegen; er is geen te­gen­stander”   {1 Kon.5:4}. “Opdat hij geen tegenstander van ons worde in de strijd” {1 Sam.29:4}. Dat is wat die Filistijnse vorsten van David zeggen. “De Engel des HEREN stelde zich op de weg als zijn tegenstander”. {N­um.22:22} Het gaat hier over Bileam. “Zie ik ben uitgegaan als een tegenstander”  {Num.22:32}. “Laten beschaamd worden en vergaan, wie mijn leven belagen” {P­s.71:13}.

In de vertaling is het woord tegenstander hier helemaal verdwenen. Het staat hier zelfs in het meervoud. Je zou dan de vraag eens kun­nen stel­len: hoeveel satans zijn er. Letterlijk staat in deze tekst: “De satans van mijn ziel”. Chouraqui vertaalt hier: aanklagers… “Stel een goddeloze als rechter over hem, een aanklager sta aan zijn rechterhand” {Ps.109:6}. Ook hier weer: satan. “Terwijl de satan aan zijn rechterhand stond”. {Zach.3:1} Hier gaat het over de hogepriester Jozua. Dit zijn dan de zogenaamde kroonteksten die dan in de regel geciteerd worden. Hier zien we dus de Satan als aanklager. Hier staat het in de Hebreeuwse tekst dus met een lidwoord Dè Satan. Je kunt hier dus ook ver­talen: hin­de­raar om hem aan te klagen. Hier wordt ook het werk­woord satan ge­bruikt. Je zou kunnen zeg­gen: de Satan staat aan zijn rechterhand om hem te ‘sataniseren’.  De aanklager staat aan zijn rechterhand om hem aan te klagen. Het werk­woord satan komt dus ook voor. Buber vertaalt:

De hinderaar stond aan zijn rechterhand om hem te hinderen”. Je ziet dus, dat die teksten zo veel meer open liggen. Een mens kan ook een hinderaar worden, een dwarsligger. Dat is ook wat Jezus op een gegeven ogenblik tegen Petrus zegt:

Ga achter Mij satan” Hinderaar! Op dat ogenblik hindert Petrus de gedachten van God. Hier wordt Petrus dus aangesproken als satan. Juist ook omdat de aan­spraak in één zin staat. Want dan gaat het meteen door: … “Gij zijt niet bedacht op de dingen Gods maar op die der mensen” .

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *