Genesis, Gij zijt immers onze Vader Deel 12
17-05-2021 door Dr. K.D. GovertsJesaja 63:15-l9
In dit gedeelte doen ze een beroep op God als Vader. Ze vragen, of Hij uit de hemel wil schouwen, of Híj de situatie in ogenschouw wil nemen. En dan zenden ze twee beden op:
«Schouw uit de hemel en zie» Jes.63:15.
«Keer weder terwille van uw knechten» Jes.63:17.
Beide beden zijn verbonden door een vraag.
«Waar zijn uw ijver en uw machtige daden?» en: «Waarom liet Gij ons afdwalen, HERE?»
Daartussen als spil, als bruggehoofd: «Gij immers zijt onze Vader» Jes.63:16.
Schouw uit de hemel. De hemel belemmert het zicht van God niet, maar het is juist de plaats van waaruit God waarneemt wat op aarde gebeurt. Het gaat hier dus om een beroep op God als Vader, op zijn ontferming en op een nieuwe uittocht, nu niet uit Egypte, maar uit Babel. Dit wordt dus aangeduid ten eerste met het vaderschap en ten tweede met het losserschap.
«Losser (go’el) van oudsher is uw naam» Jes.63:16.Dat is heel wonderlijk, want in feite sluit het een het ander uit. Er komt namelijk een losser, als er geen vader meer is. Kijk maar naar de geschiedenis van Ruth. Als Vader gestorven is, moet er een losser komen. En hier houdt het vaderschap van Abraham en Jakob op. Dan doen die ballingen een beroep op God als Vader en als Losser. Het is wonderlijk, dat juist in de ballingschap die ballingen eindelijk helemaal zelfstandig worden. Die hadden niets meer om op terug te vallen. ‘Vaderschap en Losserschap’. Het is dus de Vader, die bevrijdt. Vaderschap niet als een statische binding.
Vandaar die vraag in Jes.63:17:
* Waarom liet Gij ons afdwalen
«Waarom liet Gij ons afdwalen» Jes.63:17
Waarom heeft God het geduld, dat Israël een andere weg is gegaan? Het was een dwaalweg, die hen van God had verwijderd. Het Vaderschap van God had moeten bewerken, dat zij zich niet van Hem hadden verwijderd. Elders in de Bijbel wordt vaak de schuld gelegd op het volk zelf. Hier stellen ze de vraag niet aan zichzelf, maar aan God. Waarom liet Gíj ons afdwalen! Hiermee belijden ze tevens, dat ze in dit Vaderschap alle vertrouwen stellen. In dit klaaggebed zeggen ze dus: Abraham heeft de verbinding verbroken, maar Gij, God, blijft Vader. God legt Zich niet neer bij die verwijdering, bij die afdwaling. Vandaar de vraag: waarom liet Gij ons afdwalen. Dat kun je moeilijk tegen een aardse vader zeggen. Ze gaan er dus vanuit: God kan de breuk met zijn kinderen voorkomen en ook verhelpen.
* Heb berouw!
«Heb berouw over het onheil, waarmede Gij uw volk bedreigt. Denk aan Abraham, Isaak en Israël» Ex.32:12. Een vreemd gebed. Mozes doet voorbede voor het volk, dat zich misgaan heeft met het gouden kalf. Mozes roept God op om berouw te hebben!! Denk aan uw verbond! Als Israël afgeweken is van de weg en als de verantwoordelijkheid bij God ligt om die verwijdering ongedaan te maken, dan is het een consequente voorstelling, dat God Zelf moet terugkeren. Zoals we zien in Jesaja 63.
* Keer weder
«Keer weder ter wille van uw knechten» Jes.63:17. Hier wordt God opgeroepen Zich om te keren…
Sommige commentaren hebben het daar moeilijk mee en zeggen: er moet eigenlijk staan: doé ons terugkeren. Of ze zeggen: ‘keer weder’ betekent: ‘wees ons welgezind’. Maar je moet de problemen niet aan jóuw dogma’s aanpassen. Keer weder is het uitspreken van een uiterste appèl omdat ze toch nog iets verwachten van het vaderschap. En ook als Mozes voorbede doet in verband met het gouden kalf, bidt hij ook: keer weder. Dat komt in verband met God verder alleen nog voor in Psalm 6:5 en in Psalm 90:13.
«Keer weder, HERE, red mijn ziel» Ps.6:5.
«Keer weder, o HERE! Hoelang nog?» Ps.90:13.
«Keer weder boven haar naar den hoge» Ps.7:8.
«O, God der heerscharen, keer toch weder,
(en hier weer): aanschouw uit de hemel en zie,
en sla acht op deze wijnstok» Ps. 80:15.
«Keer weder, HERE, tot de tienduizenden der duizenden Israëls»
Num.10:36.
Het is dus duidelijk een woord uit de gebedstaal. Er staat hier in Jes.63:17: «Keer weder ter wille van uw knechten» Niet: naar uw knechten… Keer weder, opdat wij weer knechten worden. Niet omdat ze knechten zijn, vragen ze of God weder wil keren, maar opdat zij weer knechten zullen worden. «Maar nu, HERE, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder» Jes.64:8. Dit is nog steeds hetzelfde gebed. Formeerder, maar dan wel in de tegenwoordige tijd. Gij geeft vorm aan ons. Ze willen zich láten formeren. Een commentaar zegt, dat dit betekent: keer weder en maak ons tot een ander vat. Formeren hoort in de terminologie van Jesaja bij scheppen. Hier wordt dit dus niet in de zin gezegd van: wij zijn uw maaksel en daarom bent U verplicht ons te redden. Ze leveren zich over aan Gods vormgevende hand. Ze willen worden wat Híj beoogt. Formeren en lossen lopen eigenlijk parallel. Als God formeert, dan lost Hij en als Hij lost dan formeert Hij. Scheppen en hèrscheppen.
Gods erbarming gaat boven regels en schema’s uit. Dat is nu juist zijn vaderschap. Het punt in deze tekst (Jes.63:17) is dus niet, dat Israël zijn grondslag niet meer erkent, maar….die grondslag wil hèn niet langer dragen. De grondslag erkent hèn niet meer.
* Een vader, die zijn kind verlaat
We hebben het steeds gehad over: vader en moeder verlaten, maar hier zien we dus: een vader, die zijn kind verlaat. Abraham erkent hen niet meer. Niet Israël maakt zich los van zijn verleden, van zijn vader, van zijn overlevering, maar de vader erkent zijn nageslacht niet langer.
Je krijgt hier dus een begrip van overlevering, dat haaks staat op het onze. Het westerse denken zegt: overlevering, dat zijn dingen. En de persoon neemt een standpunt in ten aanzien van die dingen, ten aanzien van die overlevering. Wij zeggen: moeten we die traditie handhaven, of doen we hem weg. Hier bij Jesaja is het net andersom. De overleveraar is een persoon. Wij kiezen bijvoorbeeld uit de diverse liederenbundels. En het ene lied of bundel achten we goed en het andere minder. Wij zijn mensen, wij kiezen uit dingen.
Jesaja zegt: het is net andersom. Israël beleeft zijn overlevering als zijn levende wortel, als een persoon, waarmee ze in een persoonlijke verhouding staan. De overleveraar heeft ons voortgebracht, is de Hebreeuwse opvatting. Hij slaat ons gade in onze gang door de geschiedenis. Hij spreekt voor ons ten beste bij God, die in vroegere tijden met hem een begin heeft gemaakt met een betere wereld. Maar de overleveraar kan door het gedrag van zijn kinderen zo ver komen, dat hij zegt: je bent mijn kinderen niet meer. Jullie zijn geen nageslacht van Abraham.
* Breuk met de traditie
De Westerling zegt: willen wij die vaderen nog en de Hebreeuwse mens zegt: willen de vaderen ons nog. Die twee standpunten zijn van grote invloed op onze vrijheid of gebondenheid ten aanzien van het verleden. Soms is het nodig, je te laten gezeggen door een stuk geschiedenis. Dan krijg je een evenwicht tussen verleden en actualiteit. En dan kan het zijn, dat waar die vaderen niet meer kunnen helpen, God binnentreedt. Ook in onze tijd leven we in een gebroken situatie ten aanzien van de overlevering. Dus dit gebed uit Jesaja is heel actueel. En als we in deze tijd leven in een situatie, die veroorzaakt is door een breuk met de traditie, dan hoeven we niet te wachten op God om God te vinden, tot die breuk is hersteld. Of beter gezegd, tot God òns vindt.
Dit gebed maakt ook deel uit van het Achttien-gebed, dat Israël dagelijks driemaal bidt. Daar komt die zinsnede in voor: keer in erbarmen naar Jeruzalem terug en woon in haar. Dit is een gebed voor mensen, die zich verloren voelen. Dit reikt over de breuklijnen heen. En wonderlijk is ook, dat de laatste profeet, Maleachi, eindigt met: Elia zal komen.
«Zie, Ik zend u de profeet Elia. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren naar de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen» Mal.4:5, En dan is het zo mooi, dat als God voor het eerst in Exodus 3:6 bij Mozes komt, Hij zegt: «Ik ben de God van uw vader» Het is opmerkelijk, dat God Zich de God van iemands vader noemt. Dat komt haast nergens voor in de Bijbel. Dat was om Mozes niet af te schrikken, om hem vertrouwen te geven..
* Twee arken door de woestijn
Nu eerst een citaat van Levinas. Toen de Israëlieten door de woestijn trokken, droegen ze iets heel merkwaardigs: «En Mozes nam het gebeente van Jozef mee» Ex.13:19. Veertig jaar lang hebben ze dus door de woestijn getrokken met een mummie in een ark. Aan het slot van Genesis wordt het woord ‘aron gebruikt. Daarin werd het gebeente van Jozef gelegd. Hetzelfde woord ‘aron wordt gebruikt voor de ark in de tabernakel. De Israëlieten hebben dus steeds met twee arken door de woestijn gelopen. In wezen is dat altijd zo met het volk van God. In die ene ‘aron liggen de twee stenen tafelen. De tafelen van de vrijheid. De Torah is oorspronkelijk bedoeld als het handboek van de bevrijding. In de ene ark de tafelen ten leven en in de andere ark het gebeente van een dode.
Daar gaan ze dan: met de stoffelijke resten van Jozef in een ark en aan de andere kant de ark van Hem, die eeuwig leeft. En wat heeft die kist van een dode nu te maken met die kist van Hem die eeuwig leeft? Hij die rust in die ark van de dode, heeft alles volbracht wat geschreven staat op die tafelen, die daar rusten in de ark van de Eeuwig Levende. De levende God kan niet anders zijn te midden van dit volk in de woestijn dan wanneer die mummie aan zijn zijde gaat. Die kist van hem die gedaan heeft wat daar geschreven staat; en hij heeft daaraan gehoorzaamd en hij heeft dat nagevolgd tot het einde. En zo gaan twee arken zij aan zij. Want God wil zíjn te midden van de mensen in de geschiedenis van mensen. God is niet alleen de Eeuwige, maar Hij is ook de God die er wil zijn in de geschiedenis van mensen.
* Israëls Messiasverwachting
En in wezen vertelt Levinas hier het Evangelie. Het lijkt wel of Levinas hier iets van de Messias heeft gezien. Dit alles is ten nauwste verbonden met de Messiasverwachting, zoals Israël dat beleefde. Eeuwenlang hebben ze de Messias verwacht en toen Hij gekomen was, hebben ze Hem niet herkend. En je kunt je afvragen: zit daar niet iets in, wat onvermijdelijk is? Juist bij de gestalte van de Messias hoort ten eerste, dat Hij ‘incognito is’ en ten tweede, dat Hij miskend wordt. Wat is het alternatief? Een Messias, die met vlag en wimpel wordt binnengehaald, wiens weg meteen een succes-verhaal is? Je moet de Bijbel nooit naast de succes-agenda leggen. De weg van de Messias is toch vaak een weg in het verborgene. En die weg is vaak ook heel miskend.
En juist miskend, opdat Hij Messias zal zijn voor al de miskenden. Waar zouden die anders heen moeten? Niet naar een prachtig paleis, waar een hooggeprezen Messias zetelde. Dan hadden ze gezegd: Hij is niet een van ons, daar hebben wij geen aansluiting bij. In wezen zou Hij dan tevergeefs zijn gekomen. Hij komt juist als degene, die solidair is met de minsten der mensen, die dan toch niet de minsten blijken te zijn.
* De naam Jozef
Er zijn twee aspecten, die met de naam Jozef zijn verbonden.
1. Het begrip asaph (Gen.30:22,23) = wegnemen, inzamelen. Rachel zegt: «God heeft mijn smaad ‘asaph»
2. Het hangt samen met het werkwoord jasaph (= toevoegen).
«Moge God mij een andere zoon toevoegen»
De smaad wordt dus weggenomen, maar met een nog diepere betekenis: de smaad wordt ingezameld. Smaad is àlles wat een mens kan meemaken, waar een mens doorheen kan gaan. Ook alle moeiten, pijn en verdriet. God neemt die smaad niet zozeer wèg; die smaad is heel het verhaal van die mens. God neemt je je verhaal niet af! Dat zou een rampzalig gebeuren zijn. De psalmdichter zegt:
* Doe mijn tranen in uw kruik
«Mijn omzwervingen hebt Gij te boek gesteld doe mijn tranen in uw kruik» Ps.56:9.
Die tranen worden dus bewaard!
In het oude Israël bestond het gebruik om bij een begrafenis klaagvrouwen te huren. De tranen die deze vrouwen produceerden werden zorgvuldig opgevangen en in een flesje gedaan. Dit flesje werd verzegeld en kreeg een ereplaats in het huis. Die tranen werden dus niet door de gootsteen gespoeld. Je hebt soms bedieningen, waar niet alleen de demonen eruit gaan, maar je hele verhaal, je creativiteit. Kortom, je raakt jezelf kwijt. De troostende aanraking neemt de pijn niet weg, maar mee naar elders. Er blijft een litteken. De verzoening laat zich ook niet denken zonder de tekenen van gebroken brood en vergoten wijn
Dat litteken verwijst naar ‘geleefd leven’, naar een geschiedenis, die niet wordt afgepakt of ontkend, maar verzoend. Vergeving gaat veel verder dan vergeten. Zij mikt niet op een ander mens, maar maakt deze mens anders. Mens in meervoud. Niet ten koste van elkaar, maar in ruimte gezet. Ontketend, genezen aan de ander.
Het boek Genesis gaat er ook over, dat de mens weer tot zijn recht mag komen.
* Genesis ligt vóór ons
Een fundamenteel punt is ook, dat Genesis 1 en 2 toekomst is. Het gaat om het begin, dat komt. Vaak wordt gezegd: dat begin van Genesis ligt ver achter ons. Maar het ligt vóór ons. Paradijsverhalen komen met name voor, wanneer het gaat over de toekomst. Je ziet dat in Ezechiël 47; Openbaring 21 en 22 en heel merkwaardig ook in teksten als Jesaja 51:3.
«Want de HERE troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de Hof des HEREN» Jes.51:3.
* Gij zult met Mij in het paradijs zijn
«Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn» Luc.23:43.
In deze laatste tekst gaat het over een mens, die alles achter de rug heeft. Een mens die zijn kansen gehad heeft. De toekomst achter zich. Hij is bezig met zijn laatste dag op aarde. Met zijn laatste vraag. Hij kan nog één vraag stellen: Wilt U aan mij denken. En juist dàn komt Jezus met het paradijswoord. Het paradijs komt aan het eind. Ook voor deze Zeloot. Hij was een terrorist, wellicht een idealist. Een onvoltooid verhaal, zoals er zo veel zijn. Mensen, die niet de kans hebben gekregen hun leven af te maken. Aan het eind van al die onvoltooide verhalen staat het paradijs. Dan zeg je weer: Genesis 1 en 2 staan aan het eind.
Dat ligt vlak bij Openbaring 21 en 22. De rabbijnen hebben gezegd: die boom des levens is de Torah. Wat die moordenaar naast Jezus betreft: er staat inderdaad geschreven: Hij is gestorven met de misdadigers. Kennelijk heeft deze terrorist iemand omgebracht. En vanuit de Torah gezien maakt hij die opmerking.
«Wie iemands bloed vergiet, diens bloed zal immers vergoten worden» Gen.9.
Het is dus logisch, dat deze man de doodstraf krijgt in het kader van Genesis 9 en ook in het kader van het Romeins-juridische recht. Wat voor motieven deze man ook gehad mag hebben: er kleefde bloed aan zijn handen.
* Ter rechter- en ter linkerzijde
«Zeg, dat deze mijn twee zonen mogen zitten, één aan uw rechterzijde en één aan uw linkerzijde» Matt.20:21.
«Gij weet niet wat gij vraagt» Matt.20:22.
«Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde» Matt.27:38.
Een merkwaardige zegswijze: «De moeder van de zonen van Zebedeüs» Die moeder komt tweemaal voor, met name in Matteüs 20:21 en 20:27,56. Die teksten roepen elkaar dus op. Bij het kruis heeft ‘deze moeder’ pas begrepen wat zij had gevraagd.
* Een macht op het hoofd
In 1 Korinte 11 gaat Paulus in op de relatie man-vrouw. «Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben vanwege de engelen»
1 Kor.11:10.
In de Christelijke traditie wordt deze tekst vaak gekoppeld aan de hoofdbedekking. Om te beginnen is zo’n bedekking natuurlijk geen knoetje, want daarmee bedek je immers je aangezicht niet. In hetzelfde tekstverband staat:
«Immers, het haar is haar tot een sluier gegeven» 1 Kor.11:15. Letterlijk staat er in 1 Korinte 11: «Daarom behoort de vrouw een exousia te hebben» 1 Kor.11:10. Dat betekent: een gezag, een autoriteit.
Het woord ‘een’ zou je ook weg kunnen laten. Over of op het hoofd…. vanwege de engelen… Die exousia is een vrijwarende macht. Die vrouw moet een bescherming hebben, want zij is een ‘open stad’. Immers: de vrouw wordt gebouwd. Van de man wordt nergens gezegd, dat hij gebouwd wordt. Die beelden moet je niet opsplitsen, die schuiven in de bijbel vaak in elkaar.
* Vrouw en stad
In Genesis 2 komt voor het eerst het woord bouwen voor (in verband met de schepping van de vrouw. De Talmud zegt ook: de vrouw is het huis. Zij behoort onder bescherming te staan, want zij is in aanleg het Nieuwe Jeruzalem. Dat is de Moederstad. Je ziet dat ook in: «Ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams… en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem» Op.21:9,10. De vrouw is hier dus de stad.
Dat staat ook mooi beschreven in Jesaja 54. Daar gaat het over de vrouw en bijna ongemerkt vloeit dat halverwege het hoofdstuk over in de stad. En dat gaat dan ook via één woord, dat de schakel vormt en dat is het woord pukh. En dat woord kan betekenen: schmink voor de vrouw en cement voor de stad. Die stad uit Openbaring is helemaal doorschijnend, transparant. Job noemt zijn dochter aan het eind van zijn boek: schminkhoorntje. In het verband van ‘vrouw en stad’ had hij haar dan eigenlijk cementmolentje moeten noemen. Die vrouw is dus een stad, maar zij staat bloot aan het geweld. Net als Jeruzalem. En daarom moet zij onder bescherming staan. Het vrouw-zijn moet beschermd worden.
«Daarom moet een vrouw» 1 Kor.11:10. Letterlijk staat er: «Daarom heeft zij het recht om onder bescherming te staan» Het is dus geen wet die de vrouw wordt opgelegd, maar het is een recht.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
Anneke van der Ree,