Genesis, de vrouw is geen afsplitsing van de man. Deel 8
02-04-2021 door Dr. K.D. Goverts* De vrouw is geen afsplitsing van de man.
Wat opvalt is, dat voor de mens drie zelfstandige naamwoorden worden gebruikt: adam (mens), sachar (mannelijk) en lekevah (vrouwelijk).
Daarnaast worden er voor die mens twee voornaamwoorden gebruikt, namelijk: hen en hem.
Daarom is het belangrijk te constateren, dat adam niet betekent: de man. De vrouw is geen afsplitsing van de man.
Als je veronderstelt, dat er oorspronkelijk een man was, waaruit later de vrouw tevoorschijn is gekomen, dan ga je de mist in. In het begin was er adam (mens, niet: man). Het is dus pertinent onjuist om te zeggen: in het begin was er een man en later kwam er ook nog een vrouw. Er staat dus niet: in het begin was er een iesj (man), maar: in het begin was er een adam (mens). Dat wordt nog eens extra bevestigd, als je een verwante tekst ernaast legt, namelijk uit Genesis 5. In Genesis 5 wordt heel dat scheppingsgebeuren nog eens samenvattend opgepakt.
* Man en vrouw heten beiden adam
«Dit zijn de verwekkingen van mens (letterlijk- toledoth van adam). Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods; man en vrouw schiep Hij hen, en Hij zegende hen en riep hun (!!..) naam: ‘Adam’» Gen.5:1,2.
Man en vrouw heten dus beiden Adam. Adam is dus iesj en isja, man en vrouw. Je kunt dus niet zeggen, dat de man er eerst was. Je zou kunnen zeggen; hij werd pas een man, toen de vrouw er was. Er was dus een oorspronkelijke eenheid. Adam was dus van meet af aan synoniem voor mannelijk en vrouwelijk.
* In het begin was er één mens
In het begin was er dus één mens. En dan moet je ook niet in het misverstand vervallen zoals bij sommige exegeses, die zeggen, dat die oorspronkelijke mens androgyn zou zijn. Dat was dan een soort dubbelwezen met een mannelijke en vrouwelijke kant. En dat zou dan later in tweeën zijn gesplitst. Daaruit werd een man en een vrouw ‘afgetakt’. In de brieven van Paulus wordt ook geschreven over die eerste mens. Dat is echter een hoofdstuk apart. Vanuit die oorspronkelijke eenheid komt de differentiatie. Mannelijk en vrouwelijk is onderscheid met harmonie. Er is dus ook geen rangorde: man, vrouw, enzovoort, geen hiërarchie, want ze worden tegelijk geschapen. Je ziet dat ook in Genesis 5:1 en 2 en in Genesis 1:26 en 27 (‘en zij zullen heersen’). Vergelijk ook:
«En God zegende hen en God zeide tot hen» Gen.1:28.
* Mannelijk en vrouwelijk
Dus ten aanzien van het vruchtbaar worden en het heersen heeft de man geen hogere plaats dan de vrouw. Alleen van de mens wordt gezegd, dat hij mannelijk en vrouwelijk is. Bij de dieren wordt dat níet gezegd. Wel, dat ze vruchtbaar moeten zijn en veel. Dat mannelijk en vrouwelijk heeft alles te maken met het beeld Gods. In het beeld Gods …. mannelijk en vrouwelijk. Mannelijk en vrouwelijk heeft primair niets te maken met de voortplanting. Daar ligt ook een groot misverstand. Bij de dieren staat niet: mannelijk en vrouwelijk, maar toch planten zij zich voort. In de loop van de tijd zei men: dat mannelijk en vrouwelijk is natuurlijk zo om zich te kunnen voortplanten. Net zoals wel werd gezegd: het doel van het huwelijk is de voortplanting. De voortplanting delen de mensen dus met de dieren. Maar mannelijk en vrouwelijk ligt blijkbaar nog op een heel ander vlak.
* Laat Ons mens maken
Bij de schepping van de mens staat: «Laat Ons mens maken» Er is dus Goddelijk overleg. Dat staat dus niet bij de andere scheppingsdaden vermeld. Alleen de mens is gemaakt zonder verwijzing naar de natuurlijke context of grondstof. Bij de dieren wordt gezegd, dat ze uit het water voortkomen of vanuit de aarde.
«Dat de wateren wemelen» Gen.1:20.
«Dat de aarde voortbrenge» Gen.1:24.
Je krijgt dus telkens een verwijzing naar het milieu. De dieren worden gemaakt naar hun aard. Van de mens wordt dat niet gezegd. De dieren worden dus ingedeeld in soorten, naar hun aard. Alleen tot de mens komt een direct gesprek.
«God zeide tot hen» Gen.1:28.
Genesis 1:26-30 is langer dan alle andere gedeelten. Ook daarin zie je weer het unieke van de mens.
* De man zal gedenken
Nog iets over mannelijk en vrouwelijk; in het Hebreeuws respectievelijk zakar en neqebah. Dat zijn dus duidelijk andere woorden dan iesj en isja, man en vrouw. Associatief doet zakar denken aan zahar, wat gedenken betekent. Het mannelijke wordt dus gezien in de sfeer van het gedenken. Gedenken is een van de oergeheimen van Israël. Gedenken doe je om niet te vergeten. Vergeten is de grote tactiek van het rijk der duisternis. Het uitwissen van de geschiedenis, ausradieren. Sommigen zeggen zelfs: Auschwitz heeft nooit bestaan.
In Amerika veronderstelt 25% van de inwoners, dat er in de Tweede Wereldoorlog geen concentratiekampen zijn geweest. Op allerlei manieren wordt de geschiedenis geretoucheerd, herschreven. De vijand laat de doden ook niet met rust. Posthuum wordt gezegd: je bent er nooit geweest! Vandaar die taak van gedenken. En het is vooral de taak van de priester om strijd te voeren tegen de vergetelheid. Vergelijk ook de tekst in Efeze 4: «De mannelijke rijpheid» Letterlijk staat daar: «De volwassen man» Gedenken. Daarom waren er ook zo veel gedenkdagen en feesten in Israël. God gedenkt ook.
«Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt» Ps.8:5.
In feite is heel de Bijbel bedoeld als een gedachtenis, als een gedenkboek. Je vindt dat ook weer terug bij het Avondmaal: doe dit tot gedachtenis aan Mij ….
In het Grieks is gedachtenis: anamnèsis, in het Hebreeuws: zikkaron. Als je niet gedenkt, kun je ook niet verwachten. En als er geen verwachting is, is er ook geen toekomst.
Heer, herinner U de namen
van hen, die gestorven zijn,
en vergeet niet, dat zij kwamen
langs de straten van de pijn,
langs de wegen van het lijden,
door het woud der eenzaamheid,
naar het dag en nacht verbeide
Vaderhuis, hun toebereid. (Liedboek 273:1)
Gedenken is: in het leven terugroepen. W.Barnard zegt zo mooi: als ik iemand gedenk, lijf ik hem in bij de levenden. Representeren, ook weer in de zin van: weer present stellen. Re-presenteren.
Wie gedacht wordt, wordt ingelijfd. Bij God is het altijd tegenwoordige tijd. Mensen, die door het verleden zijn ingekapseld, terugroepen in de tegenwoordige tijd. Vergeten heeft te maken met de dood. Gedenken is: tot leven roepen. De man heeft dus heel speciaal de priesterlijke taak van het gedenken.
* Vrouwelijke ontvankelijkheid
Het vrouwelijke aspect.
Het woord neqebah hangt samen met een woord, dat doorboren betekent. Zoiets als perforeren. En vandaaruit hangt het ook samen met een woord, dat bron betekent. Excavare betekent: uithollen, uitgraven. Het vrouwelijke heeft speciaal te maken met het receptieve, ontvangen, het in zich opnemen. In de kerkgeschiedenis heb je de klassieke opvatting, dat Maria de Zoon van God ontvangt via het oor. Maria zegt ook in Lucas l:
«Mij geschiede naar uw woord»
Daar is als het ware een ontvangenis door een woord.
* Gedenken om je levenswil
Nog iets over gedenken.
Op 4 mei heb je de dag van jom sjo’ah, de dag van de afbraak. Dit in verband met het gedenken van doden. Sjo’ah is de naam voor de holocaust van 40-45. Gedenken is ook een vorm van verwerking. Gedenken is verder ook belangrijk om je te wapenen tegen de toekomst. Gedenken is hier: een bescherming om niet in herhaling te vallen. Vergeten leidt tot herhaling.
Wie de geschiedenis vergeet is gedoemd de geschiedenis over te doen.
Vergeten leidt tot ballingschap.
Gedenken leidt tot verlossing.
Je gedenkt dus ook om je levenswil. Om niet in herhaling te vallen, om de geschiedenis levend te houden. Zolang iets nog niet verwerkt is, moet je blijven gedenken. Aan de andere kant kun je in verband met dit laatste gegeven ook een situatie krijgen, waarbij je ‘het gedenken’ als het ware wordt opgelegd. Uiteraard is dit ook niet de bedoeling. Een mens hoeft trouwens ook niet méér op zich te nemen dan hij kan dragen. Het is dus verkeerd om je ogen voor bepaalde dingen te sluiten en niet meer te gedenken. Aan de andere kant kun je hebben, dat als een gruwelsituatie te véél nadruk krijgt, je een zekere mate van afstomping krijgt. Het gevaar bestaat dan ook, dat mensen zeggen: o, dan valt het met mij nog wel mee. Het gevaar dreigt, dat men dan de kleinere onvolkomenheden en fouten gaat bagatelliseren.
Je moet je wel bewust zijn, dat het kwaad veel subtieler is. Je moet ook oppassen om het kwaad bij een bepaalde groep of personen te gaan lokaliseren en zeggen: dat zijn zíj; dáár zit het kwaad. Zíj doen dat, dan kun je zelf buiten schot blijven. Mensen mogen nooit naamloos verdwijnen, naamloos ten onder gaan.
* Het verhaal van leven en dood.
Dan het gedeelte van Genesis 2:4b-3:24. Als thema zou je hierboven kunnen zetten: Het verhaal van leven en dood. Ook: Het verhaal van liefde en dood.
Eerst krijg je de proloog, het voorwoord: Genesis 2:4b–7. Daarin wordt verteld over de schepping van de mens.
«Toen formeerde de HERE God de mens stof uit de akker» Gen. 2:7.
In feite hoort Genesis 2:7 al bij het volgende deel. Genesis 2:7 is een scharniertekst.
* Episode 1: Genesis 2:7-8
Episode 1 hoort bij hoofddeel 1, dat loopt van Genesis 2:7 tot vers 24. Die verzen 7 en 8 worden geschreven in een inclusio, een omsluiting.
«De mens, die Hij geformeerd had» Gen.2:8.
Genesis 2:7 begint dus met formeren en Genesis 2:8 eindigt met formeren. Formeren is vormgeven, structuur geven. Het begint dus bij Genesis 2:7 en eindigt bij vers 8. Daartussen wordt het verhaal verteld van de wording van de mens. Dat formeren staat er als een omlijsting omheen. De mens wordt omsloten door het vormingsproces door God.
* Episode 2: Genesis 2:9-17
Eerst gaat het in deze episode over die bomen: Genesis 2:8-9. Dan gaat het over het water, die rivieren: Genesis 2:10-14. En dan komt de hof in beeld met het gebod ten aanzien van die bomen. Het gaat hier dus vooral over het milieu, waarin die mens is geplaatst.
* Episode 3: Genesis 2:18-20
We zien hier weer een inclusio.
«Hulp, die bij hem past» Gen.2:18.
«Vond hij geen hulp, die bij hem paste» Gen.2:20.
Er staat dus letterlijk: «Een hulp als zijn tegenover» In de verzen 18-20 gaat het over de dieren. En in heel die dierenwereld kan de mens geen partner vinden. In vers 20 komt voor het eerst God niet voor bij de afsluiting van een pericoop.
«Het is niet goed» Gen.2:18.
Tot nog toe stond er steeds: «En het was goed» Je ziet hier dus een alleen-zijn, die ook door de aanwezigheid van God niet wordt opgelost. Overigens kan een alleenstaande best volledig mens zijn. Soms wordt bij een sterfgeval ten onrechte opgemerkt: God zal de lege plaats wel opvullen.
* Een hulp als zijn tegenover
«Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past» Gen.2:18.
Dat woord hulp doet een beetje aan een hulp in de huishouding denken. Voor hulp staat het woord ezer. Ook van God wordt dat gezegd:
«De HERE is mij een hulp» Ps.118.
Die hulp duidt dus niet op ondergeschiktheid. Je zou ook kunnen vertalen: gezel, gezellin.
«Die bij hem past» Gen.2:18.
Het Hebreeuwse woord, dat vertaald is met past, heeft te maken met het woord nèged, wat tegenover betekent. De vrouw is het tegenover van de man. Dat tegenover duidt op gelijkwaardigheid, gelijk niveau. Het is niet het tegen(over)gestelde. Als je ‘tegenover’ iemand staat, dan sta je panim el panim, van aangezicht tot aangezicht.
«HERE, God van mijn heil, des daags roep ik tot U,
en des nachts ben ik U tegenover» Ps.88:2.
‘Die bij hem past’ is een wat moeilijke vertaling. Je komt dan zo gauw in de sfeer van: elk potje heeft wel een dekseltje.
«En de HERE God formeerde uit de aardbodem al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou (roepen); en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp, die bij hem paste (letterlijk: hem tegenover)» Gen.2:19,20. Letterlijk: «Maar wat de adam betreft, hij vond geen hulp als zijn tegenover» Je zou je af kunnen vragen: de adam had toch God als zijn hulp tegenover. Maar de mens zoekt toch nog een partner op aarde, een gesprekspartner.
* Een diepe slaap
Episode 4: Genesis 2:21-24.
«Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees» Gen.2:21. Een motiefwoord in deze episode is het woord vlees (basar). Dat woord komen we vier keer tegen: aan het begin en aan het eind en twee keer in het midden.
«Een diepe slaap» Gen.2:21.
1.
Hier staat het woord tardemah. Dat betekent zoiets als: verdoving, narcose. We zien hier ten eerste, dat de mens wordt teruggebracht naar het begin, hij is passief. In het begin werd die mens geformeerd: stof uit de akker.
2. Tweede punt: hier is een unieke, creatieve daad van God. Je zou kunnen zeggen: een nieuwe schepping. De mens ondergaat dit onbewust. En die passiviteit leidt tot nieuw leven. Al die andere schepselen zijn gemaakt uit de adamah.
3.
Genesis 2:7 – de mens wordt gemaakt uit de adamah.
Genesis 2:9 – de bomen worden gemaakt uit de adamah.
Genesis 2:19 – de dieren worden gemaakt uit de adamah.
De vrouw wordt dus níet gemaakt uit de adamah, maar uit de mens.
4. De man krijgt geen heerschappij over de vrouw.
Wel over de dieren.
* Adam uit de adamah; de vrouw uit de adam
5. In Genesis 2:21-24 wordt die akker, die adamah zelfs helemaal niet genoemd. Het gaat hier erom, dat die vrouw nìet uit de adamah komt, maar uit de adam.
Dat betekent, dat de adam net zo functioneert als de adamah in het eerste gedeelte. Eerst werd uit de adamah geformeerd en nu wordt uit de adam geformeerd. Eerst was de adamah materiaal voor het scheppen en nu wordt de adam materiaal voor het scheppen.
* Stof van de adamah en rib uit de adam
6. In het begin was het materiaal stof van de adamah en parallel hiermee is het nu de rib uit de adam. Stof en rib staan dus parallel. Stof en rib geven beiden het fragiele, het kwetsbare aan. Stof en rib vereisen allebei een proces voordat er een wezen tot aanzijn komt.
* Van één tot twee
7. Doordat de adam materiaal wordt voor de schepping, verandert hij van karakter. Hier gebeurt van binnen dus iets in plaats van van buitenaf. Verandering van karakter. Hier wordt één tot twee. Dat betekent dan ook, dat die adam niet meer identiek is met zijn verleden.
* De mens wordt tot man
Een kernpunt is dus, dat niet de vrouw genomen is uit de man, maar uit de mens. Als die vrouw uit de mens genomen is, dan wordt die mens tot man. Pas als de mens een partner krijgt, wordt hij man. Voor die tijd was hij gewoon mens, neutraal; geslachtsloos als het ware. Sexualiteit was er dus ook niet.
* De ballingschap van God
Isaäk van Luria zegt: Scheppen was voor God een soort ballingschap. God trekt zich terug om ruimte te geven aan een ander. Want eerst was God alles en dit ligt buiten Hem. Om iets te laten bestaan, moet God een stapje terug doen. Als dus straks die adam gaat spreken, dan spreekt er een ander schepsel. Er is dus continuïteit en discontinuïteit.
* De adam wordt tot man en vrouw
Zo wordt de adam tot twee. En van dit moment af, wordt het woord Adam nu voortaan aanduiding voor de naam van de man. Daarom kon je eerst in Genesis 2 nog niet spreken over Adam en Eva; die zijn er nog niet. De naam Eva komt trouwens pas aan het eind van Genesis 3.
Dus puur vanuit de tekst van Genesis kun je dus ook niet zeggen: “En Eva at van de verboden vrucht”. Eva was er nog helemaal niet. Er was de isja, de vrouw. De naam Eva krijgt ze pas, als het fout gegaan is.
Deze studie is in gebonden vorm te verkrijgen bij:
E.Mail: jh.ree@kpnmail.nl, ondr de naam: “Genesis”