Genesis, De overdracht van het licht. Deel 11
02-04-2021 door Dr. K.D. Goverts* De overdracht van het licht
In Exodus gaat het dus over vader en moeder, die het licht overdragen. In Genesis gaat het over de zon en maan, ook als lichtdragers. Jozef ziet in zijn dromen zijn broers als elf sterren en zijn vader en moeder als zon en maan, dus als lichtdragers. Het gaat dus om de overdracht van het licht. En dan staat er in de Talmud: “Het woord van de wijze is als gloeiende as”. Waarom staat er niet: als vuur? Omdat er adem nodig is om het aan te blazen. Het woord van de wijze is voor degene, die niet alleen oren heeft, maar ook adem. Dus zo lang als er adem is, spreekt dat woord.
Vergelijk daarmee Psalm 150:6: «Alles wat adem heeft, love de Here».
Je kunt niet zonder dat woord van de wijze, maar je moet ook zelf adem hebben. En als je zelf geen adem hebt, dan ga je dat woord van de wijze alleen maar napraten of conserveren. Dan krijg je geconserveerde as. Dan heb je geen open haard, maar een urnenveld. Alleen in die wisselwerking van adem en gloeiende as, komt er weer vuur. Vergelijk in dit verband ook de Emmaüs-gangers. Jezus spreekt tot hen over de profeten en over Mozes. Hij geeft dus door, wat de ouden hadden gezegd. Dan zie je weer: traditie in de goede zin. En dan zeggen ze: was ons hart niet brandende in ons? De vlam slaat om zo te zeggen in de pan.
En als je spreekt over de profeten en over Mozes, dan worden die woorden aangeblazen, ze worden tot vuur. En als de wind ze zeer krachtig aanblaast, krijg je een laaiend vuur, tongen als van vuur. En dat zie je op het Pinksterfeest.
* Vaders en moeders bij de Sinaï
Vaders en moeders zijn dus overdragers. In het boek Spreuken komt dat ook telkens naar voren. Het gebod van de vader, de onderwijzing van de moeder. Vaders en moeders, overdragers van het licht en het woord. Daarom wordt er ook steeds gesproken van de overdracht van het licht. Hierbij wel te bedenken, dat het hier gaat om vaders en moeders, die bij de Sinaï staan. En in dàt kader kan vaderschap en moederschap gestalte krijgen. In Genesis 1 staan die lichten, (lichtdragers) in het kader van het scheppingsverhaal; van een God die spreekt.
* Geen ‘Blut und Boden’
Je kunt in deze zin slechts spreken over vaders en moeders vanuit de Sinaï. Anders krijg je binnen de kortst mogelijke keren de gedachte in huis van ‘Blut und Boden’, de gedachte aan afstamming. Maar afstamming is helemaal geen bijbels woord. Je ‘stamt niet af’; en er is helemaal geen sprake van een ‘appel, die niet ver van de stam valt’. Op die manier krijg je allerlei duistere spreekwoorden. En dan krijg je een stamboom. En dat is ook wat Paulus zegt:
«Noch zich bezig te houden met fabels en eindeloze geslachtsregisters»
1 Tim.1:4.
Want dan ga je je alleen maar beroepen op je stam-boom. De een beroept zich op blauw bloed en de ander op het zuivere ras. Het gaat hier over vaders en moeders, die staan onder de tucht van de Torah. Dan hebben ze bestaansrecht.
* Eer je afkomst
Eer je afkomst. Dat betekent, dat je respect hebt voor je wortels. Respect voor de achtergrond, waar je uit komt, om daarin het goede te ontdekken. Soms is dat wel eens moeilijk en heeft iemand eerder de neiging om zijn afkomst zo snel mogelijk te vergeten. Eer je afkomst. Dat geldt voor het gezin, maar ook voor de grotere verbanden. Hierbij moet je oppassen om een beroep te doen op een natuurlijke theologie. Het kan dus makkelijk ontsporen. Het gaat om het positief-kritisch waarderen. In extreme vorm vind je die overwaardering voor de eigen groep bij Jehovah-getuigen, die zeggen: alle kerken zijn Babel. In subtielere vorm kom je dat ook in andere kringen tegen, waar men zegt: trek uit Babel, dat wil zeggen: trek uit je kerk, breek met je verleden, breek met je familie. Zo lang je nog lid was van een kerk, kwam je nooit in de volle vrijheid. Een mens werd dan pas vrij, als hij alle banden had doorgesneden met zijn vroegere godsdienstige milieu. Vaderland en moedertaal. Moedertaal, tale Kanaäns. Alleen vanuit het verbond kunnen we spreken van vaderland en moedertaal. Dat is niet vanzelfsprekend.
* De moeder geeft het kind toekomst
Een vader en een moeder hebben bijbels gezien geen ‘rechten op een kind’. Ze kunnen geen rechten doen gelden. In 1 Koningen 3:16ev staat dat beroemde gedeelte over de rechtspraak van Salomo over twee moeders, die beiden ‘rechten op een kind deden gelden’. Die twee vrouwen willen hun rechten doen gelden met de uitspraak: ‘ik heb het gebaard’.
«Omdat haar moederlijk gevoel voor haar zoon was opgewekt» 1 Kon.3:26.
Letterlijk staat er: rachamim = erbarming.
Rèchem = moederschoot.
Veel ouders zien hun kind als hun bezit. En vaak projecteren ze hun idealen op hun kind. In het bijzonder hun eigen gemiste kansen. Het kind wordt dan geperst in het keurslijf van de idealen van de ouders. En dan wil die echte moeder bij Salomo ten koste van alles het leven van dat kind redden. Daarom wil ze het desnoods afstaan. Het punt is hier dus: het kind is niet van degene, die het gebaard heeft, het kind is van degene die het kind toekomst gunt. Het wordt niet vanuit het verleden bekeken, maar vanuit de toekomst. De moeder is dus degene, die het kind toekomst geeft. Die andere vrouw denkt geheel en al vanuit het hebben. Zo heeft Salomo het moederschap kritisch doorzien.
Levinas zegt: moederschap is subject. Sub=onder. Letterlijk betekent subject dan: degene, die zich eronder werpt. Degene, die de ander draagt. Niet degene, die de ander tot object maakt. Als je iemand tot object maakt (letterlijk: tegenover je), dan kun je hem beschouwen, objectief, je neemt afstand. Het gevaar is dan, dat de ander tot een ding wordt, tot een ‘het’.
* Verwekking of afstamming
Het Hebreeuwse denken is sterk toekomst-gericht. In Genesis wordt daarom ook niet gesproken van afstamming, maar van verwekking. Bij afstamming ga je terug in de tijd. Sommige mensen zoeken hun stamboom uit tot eeuwen terug. Bij verwekking kun je spreken van: vaders verwekken zonen. In Genesis gaat het steeds over de toledoth, de verwekkingen. Dat verwekken wordt niet zozeer in strikt biologische zin bedoeld. Paulus zegt eens tegen de Korinhiërs: ‘ik heb jullie verwekt’. En hij zegt: jullie hebben veel opvoeders, maar jullie hebben maar één vader en dat ben ík. Verwekking en geboorte hebben uiteraard alles met elkaar te maken. Bij verwekking zit er iets in van: opwekking uit de dood vandaan. Het Hebreeuwse denken denkt dus niet zozeer vanuit ras en stamboom.
* Vader en moeder verlaten.
Dat is geen kwestie van buiten het huis gaan wonen. Dit verlaten gaat wel wat dieper. De vraag is: wat neem je mee. Het heeft te maken met een hele gedachtewereld; een manier van dingen bekijken. Soms is er sprake van een generatiekloof. Het ouderlijk huis kan ook een rem zijn op de ontwikkeling van het kind. Een zoon wordt vaak geremd door de beuzelachtigheden van de vader.In een gedicht klaagt een jongen over dit benauwde milieu en hij zegt dan, dat hij zo graag wil zijn: ‘een ridder, een ruiter, een wereldverschrikker’. In zijn fantasie komen dus positieve en negatieve impulsen naar boven. In de woorden van dit gedicht worden de vadercomplexen in een context geplaatst. De problemen, die de zoon heeft met de vader, kunnen een grond zijn voor die ‘wereldverschrikkingen’.
Juist de wijsheid van de vader, die leeft vanuit de Torah, is nodig om werkelijk mondige mensen te worden; vrije mensen. Dat ontworstelen aan die vaderbinding kan wel eens tot die wereldverschrikkingen leiden. Zelfstandig worden, zelfstandig leren denken, dat heeft toch te maken met wat een kind meekrijgt. Hoeveel weerbaarheid, maar ook hoeveel gevoeligheid krijg je mee. Hoe kwetsbaarder je bent, hoe moeilijker het wordt om zelfstandig te worden.
Dat verlaten van vader en moeder heeft ook te maken met integreren, verwerken. Want verlaten is niet hetzelfde als je afzetten tégen. Want dan ben je er júist nog niet los van. Je afzetten tegen je ouderlijk huis is in wezen een symptoon van onvolwassenheid. Je ziet dat ook in de puberteit en adolescentieleeftijd, waarin de jongen zegt: pa weet er niets van. En op latere leeftijd: mijn vader wist het toch wel. Kon ik het hem nog maar vragen.
* Mijn vroegere wandel in het Jodendom
«Want gij hebt gehoord van mijn vroegere wandel in het Jodendom: ik heb de gemeente Gods bovenmatig vervolgd als hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen» Gal.1:13.
Hier vertelt Paulus wat over zijn eigen geschiedenis. Deze tekst is nogal eens misbruikt. Uit bovenstaande woorden: «Vroegere wandel in het Jodendom», heeft men wel geconcludeerd: nú wandelt Paulus niet meer in het Jodendom.
Letterlijk staat er: «Gij hebt gehoord, mijn wandel eens in het Jodendom»
Of: «Eertijds in het Jodendom»
Er is geen tegenstelling aangegeven tussen eertijds en nu, maar er is een tijdsverband beschreven tussen eertijds en wat hij nu geopenbaard heeft gekregen. Zie in dit verband de verzen 11 en 12: die blijde boodschap, de openbaring van de Messias. Maar de ondertoon blijft: het gaat om het Jodendom. Om de wandel in het Jodendom eertijds en nu. Dus niet: nu ben ik eruit gestapt; maar het heeft een vervolg. Hij blijft dus in het Jodendom. En wij ook: we zijn tenslotte navolgers van een Jood.
* Een Jood herken je niet aan het bloed
En als je zegt: naar de geest was Jezus een Jood, maar naar het vlees niet, dan wil ik opmerken: ik denk niet, dat je dat van elkaar kunt loskoppelen. Jezus als Jood is niet een kwestie van alleen maar biologische afstamming. Het Jood-zijn is veel meer: dat is bij de Torah opgevoed zijn, bij de Sinaï hebben gestaan en de uittocht hebben meegemaakt.
Elie Wiesel zegt:
“Een Jood herken je niet aan het bloed, maar aan het verhaal”.
Daarbinnen hoort natuurlijk ook heel dat natuurlijke kader van ras en afstamming, waarbij je dan na kunt gaan wanneer iemand een Jood is. Dit dan in verband met het punt van de voortgang van de geslachten.
* Paulus en de traditie
Paulus had dus die ‘vaderlijke paradosis’. En als je dat letterlijk vertaalt, staat er: traditie. Paulus zegt dus: ik heb dus gewandeld en geijverd voor die tradities van de vaderen. Er is dus geen sprake van een breuk met het Jodendom, maar het gaat om die nieuwe onthulling, wat hij noemt:
«De openbaring van Jezus Christus» Gal.1:12.
Jood-zijn: getrokken uit Egypte, gestaan bij de Sinaï; drager van de Torah. Je herkent elkaar aan het verhaal. En dat verhaal is Paulus nooit kwijtgeraakt. En die Torah is hij ook nooit kwijt geraakt.
* Jezus en de Farizeeërs
Jezus heeft nogal wat rigoureuze uitspraken gedaan ten aanzien van de leer en wandel van bepaalde groepen in het Jodendom destijds: adderengebroed, witgepleisterde graven, enzovoort. Je kunt hier spreken van een interne Joodse kritiek. Dat is te vergelijken met wat ook de profeten eertijds deden. Die waren soms ook niet zo mals in hun kritiek. Die durfden soms ook heel wat te zeggen. Het gaat daar om een schiftingsproces. En dat hoort er ook helemaal bij. Jezus kon als Jood te midden van Joden ook zeggen, waar het op stond.
Daarbij moet je wel enige dingen onderscheiden.
1. Niet alle uitspraken kun je zo maar overnemen en toepassen op het Jodendom van vandaag. Dan koppel je het los uit het verband.
2. Bovendien stond Jezus veel dichter bij de Farizeeërs als vaak wordt gedacht.
3. In de derde plaats moet je onderscheid maken tussen Farizeeërs en Farizeeërs. Het is trouwens op zijn minst gezegd ‘slordig’, om dat woord ‘farizeeër’ als scheldwoord in te voeren, dat is ongenuanceerd.
Jezus kwam met zijn kritiek juist daar, waar de Jood zich niet als Jood gedroeg. Geen kritiek op het Jodendom, maar wel: je bent niet Joods genoeg. Dus een terugbreng tot de wortels, in wezen een restauratie. Bij Messias-belijdende Joden kun je in feite spreken van een thuiskomst.
* Afgezonderd van de moederschoot
Bij Paulus in Galaten 1 is het in feite ook een thuiskomst. Zelfs letterlijk een thuiskomst in Jeruzalem, want daar gaat hij dan ook naar toe.
«Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen» Gal.1:15.
Dit vers wordt soms wat riskant geïnterpreteerd. Soms wordt dat verstaan, alsof er een breuk zou zijn met die moederschoot. En die moederschoot zou dan Jeruzalem zijn geweest, waar Paulus van de rabbi’s zijn opleiding had gehad. En daarvan zou hij dan moeten worden afgescheiden. Er zou pas iets van hem kunnen worden, toen hij aan die moederschoot werd ontrukt.
Maar, dan ga je de tekst overbelasten. Het is in feite een citaat uit Jeremia 1. Paulus vergelijkt zichzelf hier met Jeremia. En van Jeremia wordt gezegd, dat hij geroepen werd van de moederschoot af. Dat is niet zozeer een separatie, maar, daar begon het al.
«Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend en eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd» Jer.1:5.
Dit is eigenlijk de grondtekst van Galaten 1:15.
Eer gij uitgingt uit de rèchem, de baarmoeder, de plaats van de erbarming. Die moederschoot bij Paulus slaat niet alleen op de biologische moederschoot, of: deze slaat niet zozeer op de biologische moederschoot, maar meer op zijn begin, op zijn eerste opvoeding. Deze afzondering van de moederschoot van Paulus gaat dus buiten zijn wil om. Later zie je dus wel, dat hij erop ingaat. Wel moet je oppassen om hier niet een stuk uitverkiezing binnen te voeren. Paulus moest zich ook bekeren.
Ook in het leven van Jeremia zijn momenten geweest waarop hij erop ingaat. Ook momenten, waarop hij voor de keus staat wat hij met zijn roeping gaat doen. Het is dus niet een voorbeschikt-zijn. Je zou misschien kunnen zeggen: God heeft een bepaald bestek, een planning en Jeremia (Paulus) gaat daarop in. Daarom kan Jeremia worden, wat God van huisuit in hem gelegd heeft.
* Loskomen van verwachtingspatronen
Bij opdrachtdiensten zie (hoor) je wel, dat over een zuigeling een profetie wordt uitgesproken. Uiteraard in positieve zin. Hier is ook voorzichtigheid geboden. Een kind wordt op die manier gauw in een bepaalde richting gestuurd. Zo hoor je wel eens, dat een moeder zegt: ik geef mijn kind aan de zending. In die zin moet je een kind niet te veel besturen. Dan verbreek je ook een stuk eigen ontwikkeling. Ook dat heeft te maken met: vader en moeder verlaten.
Soms moet je je bewust losmaken van het verwachtingspatroon van je omgeving. Dat kan soms heel drukkend zijn. We hopen, dat onze oudste zoon dominee wordt… Soms moet zo’n verwachtingspatroon, dat als een juk op iemand ligt, verbroken worden.
* Het dochtertje van Jaïrus
Het dochtertje van Jaïrus was twaalf jaar oud. In dezelfde geschiedenis komt die bloedvloeiende vrouw voor, die al twaalf jaar aan die kwaal leed. Twaalf jaar was ook de leeftijd waarop een meisje als vrouw werd beschouwd, de huwbare leeftijd. Haar vader was overste van de synagoge. Er valt in dit verhaal op, dat dan steeds gesproken wordt van dochtertje en mijn dochtertje. Ze zat helemaal onder de stolp van vader en moeder. Het hele dorp sprak van ‘het dochtertje van de overste’. Ze leefde in een glazen huis. Twaalf jaar lang heeft ze niet echt kunnen leven.
De andere kinderen konden nog wel eens iets uithalen, maar zij niet. En dan komt die luisterrijke verjaardag. Ze had nooit kind kunnen zijn en nu moest ze ook nog vrouw worden. Het hoefde voor haar niet meer. En het eerste wat Jezus tegen haar zegt is niet dochtertje, maar kind. Jezus zegt: Tabitha, meisje, niet: dochtertje. Voor Mij hoef je nog geen vrouw te zijn, wees jij nu nog maar eens lekker kind.
Daarom staat er ook aan het eind van het verhaal: vertel het aan niemand. Anders was de ellende ook niet te overzien geweest. Dan had het hele dorp nog meer over ‘het dochtertje van de overste’’ gesproken. Ze was een bezienswaardigheid geworden. De mensen hadden gezegd: ik denk, dat God iets heel bijzonders met haar van plan is. Jezus stuurt dan ook eerst iedereen de deur uit. Wellicht is dit later wel doorgesijpeld. Maar het fundamentele punt was, dat zij tijd moest hebben om dit te verwerken.
Iemand zei: “Een echt wonder gebeurt in het hart en daar moet het blijven”. Een wonder is geen mirakel of spektakel. Het meisje moest weer tijd krijgen om kind te zijn. Daarom staat er ook aan het slot: «geef haar te eten»
* Een geest van diepe slaap
Merkwaardig, dat die bloedvloeiende vrouw er in het verhaal wordt tussengeschoven. Eerst krijg je het dochtertje van Jaïrus, dan die bloedvloeiende vrouw en dan weer dat dochtertje. Deze vorm van vertellen vind je wel vaker bij Marcus. In de literatuur noemen ze dat een sandwich-verhaal. Twaalf is het getal van Israël. Je hebt hier een dubbel-verhaal. En het gaat hier dus in wezen over het herstel van Israël. Aan de ene kant wordt dat uitgebeeld in dat dochtertje, waar de omstanders zeggen: ze is dood. Maar Jezus zegt: ze slaapt. En slaap is in het rabbijnse denken een beeld van de ballingschap.
De rabbijnen zeggen: “slaap is éénzestigste van de dood”.
Dat is weer een typerende uitdrukking.
Eénzestigste betekent een voorsmaak. Net zoals er gezegd wordt:
De sabbath is éénzestigste van de komende wereld.
Ze slaapt; dus dat is Israël in ballingschap.
Zoals ook Paulus zegt in Romeinen 11:
«God gaf hun een geest van diepe slaap» Rom.11:8.
Bij die vrouw vloeit het leven eruit. Ook een beeld van dat volk. En op die dubbele manier, in die twee getuigen wordt dan de genezing van Israël beschreven. De verhalen over de Messias zijn verhalen met een meerwaarde. Het zijn verhalen met een extra dimensie. Jezus deed wat Hij de Vader zag doen. En dat heeft Hij ook mede gezien vanuit de Torah en vanuit de profeten.
* Loskomen van familiebanden
Dat verlaten of loslaten van vader en moeder kan een hele worsteling zijn. Verlaten, ook in de zin van óvergeven, prijsgeven. Je ziet het ook heel duidelijk in het verhaal van Abraham. Letterlijk wordt er tegen Abraham gezegd: «Ga voor jezelf (lek leka)».
1. Ga uit uw land (èretz).
2. Uit uw geboortegrond.
3. Uit het huis van uw vader.
In het vaderhuis zit dus ook iets van dat oude, vertrouwde. Dat kan ook functioneren als een binding, als een rem om te gaan. Het hele leven van Abraham wordt getypeerd door het woord gaan.
Dat zie je telkens weer terug: dat gaan uit het huis van de vader. In Ur vereerde men de maan. De maan was de god van de vruchtbaarheid en van de nomaden; want de nomaden trokken vaak ‘s nachts. Abraham had een vrouw die onvruchtbaar was; en dan breken, juist met de god van de vruchtbaarheid…. Ook bij Jakob zie je dat sterk: het losmaken van familiebanden. Jakob leefde heel sterk onder de vleugels van Rebekka. In die worsteling bij de Jabbok maakt hij zich helemáál los van die beknelling. Jakob moest die grens over trekken, om de zonsopgang te vinden.
«En de zon ging over hem op» Gen.32:31.
* Vadermoord en moederbinding
Er is een boek verschenen, getiteld: “De Terugkeer van de Verloren Vader”. In zo veel situaties is de vader eigenlijk op de achtergrond geraakt. Een andere schrijver zegt: veel dingen, die je vandaag tegenkomt, zou je kunnen typeren als een soort vadermoord (patricide), een breuk met de vader. Hoe keert die verloren vader terug. Ik denk, dat dat ook een heel bijbels thema is. Over Oedipus werd een orakel uitgesproken: hij zou zijn vader vermoorden en met zijn moeder trouwen.
Freud heeft dat later gebruikt in zijn theorie over het oedipus-complex: een kind dat in opstand komt tegen zijn vader en zich bindt aan zijn moeder. Vadermoord en moederbinding. Juist als de mens zichzelf weer terugvindt, kan hij ook zijn ouders weer terugvinden. Zo eindigt het OT.:
«Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen» Mal.4:6.
Je doet een mens recht door verhalen over hem te vertellen. En God komt tot zijn recht door verhalen over Hem te vertellen. Dat is wat Jezus ook zegt: «doe dit tot mijn gedachtenis». Gedachtenis beoefen je door verhalen te vertellen.
* De vrouw is het huis
Je kunt je afvragen, waarom er van de vrouw niet wordt gezegd, dat ze vader en moeder moet verlaten en haar man aankleven. De vrouw houdt haar zelfstandigheid. Uit psychologische achtergrond is er wel eens op gewezen, dat er merkwaardige verschilpunten zijn in de ontwikkeling van de man en de vrouw. De man is meestal bijvoorbeeld gewend, dat er een vrouw van zijn jeugd af aan voor hem zorgt. In dat patroon wordt hij dan ook vaak grootgebracht. De vrouw neemt dan vaak later ook de rol over van de moeder. De Talmud zegt: de vrouw is het huis. In het algemeen kun je zeggen, dat de vrouw veel eerder leert, haar gevoelens te hanteren. Een meisje spreekt makkelijker over haar gevoelsleven dan de man. Bij de man krijg je eerst de periode van het stoer doen.
* Vergeet uw volk
«Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor,
vergeet uw volk en het huis van uw vader» Ps.45:11.
Dus hier zien we, dat niet alleen Abraham uit het vaderhuis moet gaan, maar ook de dochters. Dit wordt dan gezegd tot de dochter van Tyrus. Wel, het vaderhuis van Tyrus was nu ook niet alles. In deze tekst wordt dus niet alleen gesproken over verlaten, maar ook over vergeten. Je ziet dat bijvoorbeeld ook bij Ruth. Die gaat ook uit het huis van haar vader en uit haar hele volksverband. Wonderlijk, ze zegt ook eerst: uw volk is mijn volk en daar bovenuit: uw God is mijn God. Ruth is als het ware een soort vrouwelijke Abraham. Psalm 45 staat in de context van een vorstin, die moet kiezen; een kandidaat-vorstin. Ze moet kiezen voor haar nieuwe Heer.
«Want hij is uw heer; buig u dus voor hem neder» Ps.45:12.
Het gaat hier ook om het loskomen van een heel andere religieuze gedachtewereld, waarvan Tyrus dan de representant is. Soms moet je dus vergeten, anders ga je zo gauw vergelijken.
* De genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk
«Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk» Rom.11:29.
Dat woord onberouwelijk komt maar twee keer voor in het NT. Deze tekst moet je weer in zijn verband bezien. Je kunt deze tekst niet zomaar toepassen op de individuele gelovige. Soms wordt dan gezegd: de bediening die iemand eens heeft gekregen, wordt hem ook nooit meer afgenomen. Er staat dus: «De charismata van God en de roeping van God». In dit verband zie je bijvoorbeeld dat koning Saul nog steeds de gezalfde werd genoemd, terwijl hij in feite alles al kwijt was. Als je bovenstaande tekst uit zijn verband haalt, ga je in zekere zin mensen weer overbelasten. Soms wordt zelfs gezegd: als iemand eenmaal oudste is, is hij dat voor heel zijn leven. De Levieten mochten zelfs met hun 50e levensjaar al in de VUT. Die werkten van hun 25e tot hun 50e .
Paulus had ook nogal wisselende bedieningen.
Eerst apostel, daarna herder in Efeze; daar zit hij ze dag en nacht onder tranen terecht te wijzen. Een genadegave is geen noodlot. Het gaat erom: in welk verband leef je, hoe is de situatie en hoe is je geloof. En hoe functioneer jij daar allemaal in. De rabbijnen zeggen: het is goed de Torah te bestuderen. Maar onder één voorwaaarde: je moet er wel gezelschap bij hebben. Een leraar zonder leerlingen wordt een doodlopende weg.
En in Romeinen 11, waar het over die genadegaven gaat, staat dat in heel het verband van Israël. Het gaat dus over de genadegaven van het volk en de roeping van dat volk. En wat die genadegaven zijn, dat heeft Paulus aan het begin van Romeinen 9 gezegd. Dat is één geheel, dat zijn wel die verschillende punten, als daar staat:
«De aanneming tot zonen, de heerlijkheid (sjechina), de verbonden, de Torah, de eredienst en de beloften» Rom.9:4.
Dus aan het eind van Romeinen 11 komt Paulus terug op het begin van Romeinen 9. Dus die onberouwelijkheid kun je niet zomaar op individuen laten slaan. Roeping is ook een wisselwerking. Iemand kan zijn roeping weigeren. Je kunt dus niet per definitie zeggen, dat alle persoonlijke roepingen en gaven levenslang zijn en onherroepelijk. In hetzelfde hoofdstuk wordt ook gesproken van takken. Die kunnen weer van die boom worden afgehouwen en er weer ingeënt. Ook dat is dus geen statische zaak.
* De rijke jongeling
Het probleem is, dat men vaak alle punten verbindt met de kwestie van behouden worden of verloren gaan. Die rijke jongeling ging niet in op de roepstem van Jezus. ‘Dus is hij verloren’ wordt er dan wel gezegd. Maar, er staat alleen, dat hij weggaat. En het is trouwens de vraag, of dat definitief is geweest. Bovendien heeft dat alleen te maken met zijn bestemming als mens. Alleen op dat moment is zijn leven verloren. Het beantwoordt namelijk niet aan zijn doel. En dan staat er zo barmhartig achter: wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Het is trouwens ook opmerkelijk, dat er staat, dat Jezus hem lief kreeg.
* Abraham weet van ons niet
«Gij immers zijt onze Vader; want Abraham weet van ons niet en Israel (Jakob) kent ons niet; Gij HERE, zijt onze Vader, onze Verlosser van oudsher is uw naam» Jes.63:16. Bij de behandeling van deze tekst moeten we goed bedenken, dat in God zowel het vaderlijke als het moederlijke aspect aanwezig is.
«Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik u troosten» Jes.66:13
In het Hebreeuws is het woord roeach voor geest ook vrouwelijk. In de oude Syrische kerk beschouwde men de Heilige Geest als moeder.
In Jesaja 63 staat een wonderlijke tekst.
«Want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet» Jes.63:16.
Je zou zeggen: een soort breuk met het voorgeslacht. Het gaat hier om een gebed van Israël in de ballingschap. Die aartsvaders waren toch altijd erg belangrijk. Er werd altijd gezegd: het verbond met Abraham, Isaak en Jakob bevestigt Hij van geslacht tot geslacht. En de rabbijnen zeggen dan ook: dankzij de verdiensten en de moeders in Israël werd de slavernij in Egypte met honderdnegentig jaar bekort. En ook bij het gouden kalf gedenkt God het verbond met Abraham, Isaak en Jakob en Hij spaart het volk. Telkens is daar dat beroep op de vaderen.
* Want U bent onze Vader
Een rabbijns verhaal zegt: Als Abraham eens aan God vraagt: Heer, waar zijn mijn kinderen, dan antwoordt God: ze hebben gezondigd, daardoor zijn ze in ballingschap gegaan. En dan zegt Abraham: ja, maar het zijn toch ook Uw kinderen!!
«Ik hef mijn ogen op naar de bergen:
vanwaar zal mijn hulp komen?» Ps.121:1.
En dan wordt er in een commentaar gezegd: die bergen dat zijn de vaderen. Bergen is in het Hebreeuws: harim en horim = verwekkers. Dus zeggen ze: we willen niet vertrouwen op onze aartsvaders, onze bergen, die kunnen ons niet redden in het gericht. We willen vertrouwen op onze Vader in de hemel. ‘Want U bent onze Vader’ zeggen ze in deze tekst. En dan kun je van de gedachte uitgaan: niet wie voortbrengt is de vader, maar wie grootbrengt.
«Wezen zijn wij geworden, vaderloos,
onze moeders werden als weduwen» Klaagl.5:3.
De goede en betrouwbare voogd, die de wezen grootbrengt is de Heilige.
* Biologisch en moreel vaderschap
«Aanschouwt Abraham, uw vader» Jes.51:2.
Hoe moet je nu déze tekst zien in dit verband? Je krijgt dus een onderscheid tussen het biologische en morele vaderschap. Abraham is de biologische vader, maar God is de morele Vader.
«Want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet» Jes.63:16.
Hier wordt het woord jada’ gebruikt = kennen. En het woord jada’ is vaak de term voor de verbroken verbintenis, namelijk: niet-kennen. In de klaagpsalmen speelt heel sterk het verbondsdenken. Kennen of niet-kennen heeft te maken met die verbintenis. Het niet-kennen is dus het verbreken van het verbond. Zo wordt van de zonen van Levi gezegd in verband met het gouden kalf:
«Die van zijn vader en van zijn moeder zeide: ik zie hen niet; zijn broeders wilde hij niet kennen en van zijn kinderen wilde hij niet weten. Want zij onderhouden uw woord en bewaren uw verbond» Deut.33:9.
Die zonen van Levi hebben dus het verbond bewaard en hebben afstand genomen van hun familie, die dat verbond door het dienen van het gouden kalf hebben geschonden en verbroken. Jezus zegt:
«Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broeders?…Want al wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder»
Matt.12:48,50.
Alleen in deze twee teksten van de Bijbel, namelijk Jesaja 63:16 en Deuteronomium 63:16 heb je de werkwoorden kennen en herkennen in parallelpositie. Respectievelijk: jada’ en hikkir.
* Abraham erkent ons niet
«Abraham weet van ons niet» Jes.63:16.
Dat wil niet zeggen, zoals sommige uitleggers zeggen: Abraham is al lang dood. Maar er staat: voor Hem leven ze allen. Het gaat er dus niet om of Abraham dood is en machteloos. Maar de verbinding is verbroken. De situatie is zó moeilijk voor het volk, dat Abraham zijn nageslacht niet meer kan erkennen. Ze zijn afgesneden van de levensbron, dus de grond van de verkiezing is weg. Als Abraham ons niet meer erkent, dan hebben we geen grond meer om op te staan.
Als God ons dan maar erkent! Maar God is niet een Verbondspartner alleen maar voor het verleden. De grond waarop men Gods barmhartigheid verwacht, is waardevoller dan die barmhartigheid zelf. Zonder grond, zonder bodem heb je niets. Dan kun je ook niets meer verwachten. En als Abraham ons niet meer erkent, dan hebben we geen grond meer om te bidden en te verwachten. Die aartsvaders zijn dus heel belangrijk. Dan kun je niet meer zingen: ik ga staan op de beloften van mijn Heer en God. En die grond is, dat God een verbond heeft met Abraham, Isaak en Jakob. Dit is een van de meest kritieke en belangrijke teksten van de Bijbel.
En als je zegt: Jezus Christus als grond is toch veel belangrijker dan Abraham, dan moet je bedenken dat we pas bij Jesaja zijn en dat die ballingen nog geen Messias kenden. En ook: via Abraham komt de Messias. Je moet dit dus in één lijn zien. Die aartsvaders zijn de wortels van die boom. En als die wortels worden weggehakt, dan stort die boom om. Jezus is wel uit God geboren, maar uit het geslacht van David, via Abraham. Jezus zegt:
«Ik ben de wortel en het geslacht van David» Op.22:16.
Vergelijk ook:
«En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï» Jes.11:1.
Die ballingen zijn dus – zeggen ze – afgesneden van het levenverwekkende verbond.
Deze studie is in gebonden vorm te verkrijgen bij:
E.Mail: jh.ree@kpnmail.nl, onder de naam: “Genesis”