De eenwording van de mens
01-06-2010 door Dr. K.D. GovertsLeer mij, HERE, uw weg, opdat ik in uw waarheid wandele; verenig mijn hart om uw naam te vrezen. Ps.86:11.
Dit vers begint dus met het gebed om onderwezen te worden. Onderwezen te worden in uw weg; dat is de weg die God Zelf gewend is te bewandelen. Dat is dus niet maar een weg, die God aanwijst, of een weg die God dicteert, maar dat is een weg die God Zelf bewandelt. Dus als je bidt: Onderwijs mij uw weg, dan is dat het gebed om navolger van God te mogen worden.
Opdat ik in uw waarheid wandele
Of: ‘in uw trouw’. Het woord, dat hier vertaald is met waarheid, heeft als grondbetekenis: vastheid, of betrouwbaarheid. Ons woord amen hangt ermee samen.
Dus: ik wil wandelen in uw vastheid, in uw betrouwbaarheid. David gaat in deze psalm bidden om die grondhouding. Hij wil wandelen in diezelfde vastheid, waarin God wandelt. Verenig mijn hart Dat is toch wel een merkwaardig gebed. Het gaat hier dus om de eenwording van de mens. De mens, die zo vaak verstrooid en verdeeld was, verlangt naar die eenwording. En als dat hart verenigd is, is het gevolg:
Om uw naam te vrezen
Dat wil zeggen: dat je die Naam van God erként, dat je zijn wezen erkent. Dat vrezen heeft niets te maken met bang zijn vóór, maar dat je met heel je wezen die Naam erkent. Je wordt met ontzag en respect vervuld voor de Naam van God. De eenwording van de mens is een van de belangrijkste punten waar het God om gaat. God is ook één; dat is die grondhouding waarover we gesproken hebben. God is onverdeeld, Hij is uit één stuk; Hij is volkomen een eenheid. In God is niets wat nog een andere kant op wil, of wat in een andere richting streeft. De eenwording van de mens kun je onderscheiden in:
1. De eenwording met jezelf
De eenwording met jezelf is een zaak, die vaak een lange ontwikkeling nodig heeft. Dan wijs je jezelf niet meer af, dan ben je niet meer in conflict met jezelf. Wie één geworden is met zichzelf, aanvaardt ook zichzelf. Je denkt dan niet meer: ik had liever een ander willen zijn, je kunt dan dankbaar zijn voor je eigen identiteit.
2. De eenwording met God
Dit zijn natuurlijk niet opeenvolgende fasen, maar dit zijn aspecten, die in elkaar grijpen en elkaar overlappen en beïnvloeden. De eenwording met God impliceert de eenwording met Gods gedachten. Je gaat dan steeds meer zijn gedachten overnemen. Jezus kon als mens zeggen: Ik en de Vader zijn één. Bij Jezus zie je, dat Hij niet alleen een Mens was uit één stuk, maar dat Hij ook helemaal één geworden was met de Vader.
3. De eenwording met de ander
4. De eenwording met de schepping
God wil ook weer het herstel van de relatie tussen mens en schepping. Nu is er vaak een enorm conflict tussen de mens en de schepping. De schepping heeft ook al heel wat moeten verduren aan ellende. Er zijn vaak grote botsingen tussen de mens en de schepping.
Zo zien we heel globaal de verschillende aspecten van die eenwording. God gaat de mens hierbij ook heel actief inschakelen. God is Zelf ook actief bezig met die eenmaking van de mens in al die aspecten. De eenwording van de mens heeft dus alles te maken met die grond-houding. In Psalm 86 wordt dat dan genoemd: waarheid, vastheid. Bij die grondhouding hoort ook nog een grondbeweging. De grond-houding is de bodem van waaruit alles voortkomt. Maar de mens moet vanuit die grondhouding ook in beweging komen. Bij God zie je dat ook: dat is de trouw, de waarheid en de vastheid. Je vindt die grondhouding van God ook weer in die vier punten terug.
1. God is trouw aan Zichzelf.
2. God is trouw aan de mens.
3. God is trouw aan zijn schepping.
Er is ook een grondbewéging, dat is de toewending. God wendt Zich tot de mens, God wendt Zich tot de schepping. Bij de toewending ben je gericht op het heil en op het goede voor de ander. Dat hoort dus ook bij dat ‘leven in de dialoog’, het leven in het antwoord. Daar hoort als grondbeweging de toewending bij. Daar tegenover zie je een andere grondbeweging; de beweging die hoort bij de monoloog, dat is de terugbuiging. Dat is het principe van alles weer naar jezelf terug te buigen. Dan ben je steeds weer op jezelf gericht. Dan ga je dus alles wat er gebeurt op jezelf betrekken. Dan ontstaat weer die houding van op jezelf gericht zijn. Dat vind je soms weer terug in getuigenissen van Christenen. In sommige getuigenissen gaat het dan niet om het plan van God, maar dan gaat het helemaal om ‘mijn zegen’, of: ‘wat ik allemaal ontvangen heb’ en ‘wat heb ik mogen doen’. God wil dat ook dat gaat veranderen. De grondbeweging is de toewending, het gericht zijn op God en het gericht zijn op de ander.
Alle ware leven is ontmoeting. In dit verband lezen we een tekst uit Leviticus:
«Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE». Lev.19:18.
Het wezen van Gods identiteit is ook het aspect van de ontmoeting. Van daaruit kom je dan op het wezen van de zonde. Je kunt zeggen: zonde is je doel missen; dat is dan één van de definities voor zonde. Je kunt ook zeggen: zonde betekent, dat de mens niet meer in staat is tot ontmoeting. Dan sluit de mens zichzelf op, of hij wordt opgesloten in het isolement. Dan komt de mens in de eenzaamheid terecht. Zonde is het uittreden uit de ontmoeting, het uittreden uit de relatie. Een van de wezenlijke aanduidingen van de tabernakel was: Tent der Samenkomst. Nauwkeuriger vertaald: Tent der Ontmoeting.
Daar heeft God dit ook heel wezenlijk uit laten beelden. Dat zie je ook bij Adam. Als hij ongehoorzaam geworden is, wordt ook die ontmoeting verbroken. Dan valt het antwoord weg. Dan is hij ook niet meer in staat om Gij te zeggen tot God.
Het hele plan van God is gebouwd op de ontmoeting.
In Leviticus 19 lazen we dus die tekst in verband met de relatie en ontmoeting met onze naaste. Leviticus is trouwens het boek van onze roeping. Het is al typerend voor dit boek als we lezen wat er in de eerste tekst dan staat: De HERE nu riep Mozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst. { Lev.1:1}. Het hele boek Leviticus speelt vanuit die Tent der Ontmoeting. Vandaar dat je het boek Leviticus ook zou kunnen typeren als de handleiding tot het gesprek. Het is de handleiding voor de ontmoeting. Zo’n boek als Leviticus is ook helemaal niet wettisch, zoals het vaak wordt opgevat. Vaak is daar het idee: wat moeten we nu nog met dat boek, met al die oude wetten. Maar als je het goed leest, is het een uniek en sprankelend boek. Het boek Leviticus laat ook een heleboel zien over het karakter van God, hoe God steeds bezig is, om die ontmoeting weer op te bouwen.
In het Hebreeuws heeft dit boek de titel: Hij riep. Dat is naar de eerste beginwoorden van vers 1. Het is ook het boek dat spreekt over wat de roeping is van de mens, juist die mens als navolger van God.
De mens moet gaan komen tot de toewending. Hierbij moeten we ook in aanmerking nemen, dat de Israëlieten uit de slavernij kwamen en daardoor ook nooit gewend waren aan openheid. Dat slavenbestaan had een stempel op hen gezet. Vandaar ook, dat op Exodus, het boek van de verlossing, het boek Leviticus volgt, het boek van je roeping, van de ontmoeting. Je kunt je voorstellen, dat die mensen ook met een enorm stuk verwerping zaten. Het slavenbestaan en de zweep op je rug zet een stempel op je hele leven. Je had altijd geleefd in een omgeving, waar je nooit tot je recht kon komen; alleen maar geschikt voor dwangarbeid. Als de Israëlieten uit Egypte komen, gaat God met ze aan het werk. De uittocht was nog lang niet voltooid, er moest nog een heleboel uitgeleid worden. De Israëlieten waren in feite nog niet rijp voor een waarachtige ontmoeting met God. De mens moet vaak weer leren om God en anderen te ontmoeten. Door pijnlijke ervaringen (voor Israël was dat de slavendienst) heeft de mens vaak een pantser om zijn hart gekregen. Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; openlijk zult gij uw volksgenoot terechtwijzen en niet ter wille van hem zonde op u laden. Lev.19:17.
Haat is blind. Haat is in diepste zin altijd blind.
Als je iemand werkelijk zou zien zoals hij is, dan zou je hem niet haten. Haat ziet ook altijd maar een deel van een persoon. Als je een hekel aan iemand hebt, komt dat meestal omdat je een bepaald aspect in zo’n persoon niet kunt zetten. Je hebt geen hekel aan die persoon, maar aan bepaalde reacties van hem. Je hebt een hekel aan bepaalde dingen die hij doet of die hij volgens jou niet doet of niet goed doet. Je haat nooit een hele persoon, je haat altijd een deel van iemand. Je haat dus iemand, omdat je maar een deel van hem ziet. Haat is dus altijd het kenmerk van een beperkt gezichtsveld. Haat is altijd een stuk blindheid. Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE. Lev.19:18. ‘Uw naaste liefhebben als uzelf’. Dat is een kern-uitspraak, die ook door Jezus wordt aangehaald. Het is frapperend, dat er dan meteen als motivatie achter staat: ‘Ik ben de HERE’. De basis voor dat liefhebben is dus de Naam van God; dat is de grond waarop je staat.
Volksgenoot, lotgenoot, reisgenoot
Hier zie je dus duidelijk een voorbeeld van die grondbeweging: de toewending naar de ander. Alleen moeten we eens goed bekijken wat dat begrip naaste nou inhoudt. Daar zitten vaak allerlei voetangels en klemmen. Bovendien stáát er eigenlijk niet ‘naaste’. We kennen dat begrip ‘naaste’ wel uit de gelijkenis die Jezus vertelt, de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Jezus vraagt dan, als Hij deze gelijkenis heeft verteld: wie van de drie is nu de naaste geweest? Ook in die gelijkenis staat weer niet het begrip naaste. Dat begrip naaste verduistert dus eigenlijk meer dan dat het opheldert. Er wordt ook wel eens het standpunt ingenomen: iedereen is je naaste. Maar als iedereen je naaste is, kun je daar in de praktijk weinig mee beginnen, je kunt nooit iedereen hulp verlenen. Je kunt nooit voor iedereen op de wereld iets betekenen. Juist als het dan zo algemeen wordt gemaakt, wordt het van zijn inhoud beroofd. Bovendien: dat woord naaste is niet de vertaling van het begrip, maar dat is een conclusie uit die gelijkenis. Die conclusie hebben ze toen maar in die gelijkenis ìnvertaald. Jezus bedoelt dàt; dus dat zetten we dan maar vast in die gelijkenis, dat staat het er maar alvast in. Het begrip naaste is echter veel concreter en veel helderder. Dan ga je weer één van die principes ontdekken van dat leven vanuit het antwoord, van die wederkerigheid. Het woord, dat dan met naaste is vertaald, betekent eigenlijk genoot. ‘Gij zult uw genoot liefhebben’. Dat kan dan zijn: je volksgenoot, of andere ‘genoten’. Als we daar dan straks wat zaken gaan invullen, wordt dat begrip wat concreter. Het is in wezen een heel concreet woord. Het is geen vaag, geen algemeen begrip. Want juist als je het algemeen maakt, wordt het begrip vaag en beroof je het woord van zijn betekenis.
Een tweede punt is: het is je lotgenoot.
In de derde plaats is het je reisgenoot.
Zo ga je enigszins de contouren van dat begrip ontdekken.
«Gij zult uw genoot liefhebben».
Dat duidt een houding aan, een beweging.
Als uzelf
Dat is eigenlijk een bepaling bij die genoot. Er staat eigenlijk: u gelijk. Hij is aan u gelijk. Er wordt dus iets heel wezenlijks uitgesproken over die ander: hij is gelijk aan jou. Dat gaat heel diep. Dat betekent in de eerste plaats, dat je je niet méér moet voelen dan die ander. Maar dat betekent tevens, dat je je ook niet minder moet voelen dan die ander. Je moet je niet boven hem verheffen, maar je hoeft ook niet het gevoel te hebben, dat je een voetveeg bent. Nee, hij is aan u gelijk. Daar wordt de wezensgelijkheid uitgesproken van alle mensen. Alle mensen zijn wezens-gelijkwaardig.
Je genoot, je reisgenoot. Dat zie je dan ook heel duidelijk in die gelijkenis uit Lucas 10, over de man die onderweg door rovers overvallen wordt. Jezus vertelt deze gelijkenis ook in antwoord op een vraag van een wetgeleerde: Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste (reisgenoot)? {Luc.10:29} Hij vraagt dus niet: wie is mijn naaste. Hij vraagt niet: wie is mijn naaste, maar: wie is mijn lotgenoot, wie moet ik dan liefhebben? Hoe moet ik nu weten, wie mijn lotgenoot is. En dan gaat Jezus die gelijkenis vertellen. Daarbij moeten we er ook op letten, dat Jezus zegt: Daarop hernam Jezus en zeide: Een zeker mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho en viel in handen van rovers. v.30 Het eerste woord waarmee deze gelijkenis in de grondtekst begint, is het woord antropos, mens. Jezus gaat ook uit van de gelijkheid, van de gelijkwaardigheid van mensen. ‘Een zeker mens’; verder wordt er niets over hem verteld. Nergens wordt gezegd hoe hoog of hoe laag die mens staat, het is gewoon ‘een willekeurig mens’. Ze laten ‘die mens’ halfdood liggen. Dan kun je natuurlijk zeggen: dat was zijn eigen schuld, je kunt ook nog zeggen, dat hij de verkeerde kant op liep; hij liep van Jeruzalem naar Jericho en hij had van Jericho naar Jeruzalem moeten lopen. Je kunt ook zeggen: hij daalde af, dus die man zat goed fout. Die priester is dan trouwens geen haar beter, want die daalt ook af (v.31). Die priester is dus inderdaad een reisgenoot, hij gaat dezelfde kant op. Als hij even eerder geweest was, dan was hìj in handen van die rovers gevallen. Die priester volgde dus dezelfde weg. En dan staat er heel uitdrukkelijk bij: En deze zag hem, doch ging aan de overzijde voorbij. v.31 Er staat heel uitdrukkelijk bij: hij zag hem. Dan komt er een Leviet. Deze reageert op dezelfde manier als die priester. Tenslotte komt dan een Samaritaan. En het kenmerkende van deze man is, dat hij met ontferming werd bewogen.
Ontferming is typisch de grondbeweging van God. Die Samaritaan wordt dus een navolger van God. De Samaritaan handelt vanuit het principe: de ander is aan mij gelijk. Hij zegt niet: dat is een Jood en ik hoor niet bij die club. Hij zegt niet: Samaritanen gaan niet met Joden om, hij denkt niet in hokjes. Hij denkt in dat principe van Leviticus: de roeping en de ontmoeting. En dan komt er ook inderdaad een ontmoeting, want dan staat er: En hij ging naar hem toe. En dan wordt de conclusie gevraagd:
Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen? v.36 Wie is de reisgenoot geweest? Letterlijk staat er: Wie is de reisgenoot geworden?
In dat genoot, reisgenoot worden zit dus altijd een stuk wording. Je bènt niet automatisch reisgenoot, maar je wordt het, je wordt het door wat je doet, door die grondhouding, door die grondbeweging.
Wie is de lotgenoot geworden? Dan is het antwoord: Die hem barmhartigheid bewezen heeft. v.37 Letterlijk: die barmhartigheid met hem gedaan heeft.
Of nog beter: Die de barmhartigheid met hem gedaan heeft. Namelijk: dè barmhartigheid, die we kennen van God. De barmhartigheid zoals God die bewijst. Door de barmhartigheid, die de Samaritaan ‘met hem gedaan’ heeft, is hij reisgenoot, lotgenoot geworden. Die Samaritaan was dus bezig met die eenwording. Door zijn daad was de Samaritaan één geworden met God, hij is één geworden met zichzelf. Hij is niet in de conflictsituatie gaan leven met zichzelf. Hij is in de derde plaats dus één geworden met die ander. In de vierde plaats zie je hier een stuk eenwording tussen twee volkeren: Jood en Samaritaan komen tezamen bij de herberg aan.
Dan staat er als laatste zin:
En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. Het lotgenoot-zijn heeft dus te maken met dat doen. Hij heeft barmhartigheid gedáán. Doe gij evenzo. Het begrip lotgenoot is dus een basiswoord in het denken van God. We kunnen zelfs zeggen, dat God ónze lotgenoot geworden is. God is lotgenoot en reisgenoot van de mens geworden. En die mens mag op zíjn beurt reisgenoot en lotgenoot worden van God.
Dus je kunt zeggen: God is je Naaste.
God en mens worden naast elkaar gesteld, niet ergens ver van elkaar vandaan. God lijdt met zijn schepping mee en de mens mag met God meestrijden; daar is dus die wederkerigheid. Daarom zegt David ook: wijs mij uw weg, want ik wil een ‘weggenoot’ van U worden. Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor de nood geboren. Spr.17:17 Deze tekst heeft mij de laatste tijd enorm aangesproken, omdat ik hem nu – voor zover ik het zie – ben gaan begrijpen. Ik heb altijd heel lang tegen die tekst aan zitten hikken. Een unieke tekst met een diepe wijsheid. Ik denk, dat deze tekst ook heeft te maken met de identiteit van God. Het wezen van God is onder andere, dat God Reisgenoot is. God is niet een God, die zich op de vlakte houdt of in een ivoren toren woont.
God gaat samen met de mens door heel de geschiedenis heen. God gaat mèt de mens door alle diepten en strijd heen. God gaat samen met de mens naar het einddoel.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds