De brief van Paulus aan de Romeinen deel 4
26-08-2011 door Dr. K.D. GovertsZonder terugkeer geen toekomst
We houden in gedachten, wat we als ons uitgangspunt gezien hebben, dat Paulus hier niet spreekt over de Joden, of over het Jodendom. Het opschrift dat het NBG erboven gezet heeft, is dus ook niet terzake. Want het ‘oordeel Gods over de Joden’ bestaat niet! God oordeelt niet in het algemeen. Ik denk dat er zelfs nog iets heel anders speelt. Maar dat zullen we nog bezien. Er staat dan in vers 5: `Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods`. Rom.2:5.
‘Maar in uw weerbarstigheid’ Daar staat dus letterlijk het woord sclèrotes, dat eigenlijk hardheid betekent. Daar komt ook het woord sclerose vandaan, multiple sclerose. Sclerose is dus eigenlijk een soort verharding. Dus: …. ‘in uw hardheid en onboetvaardigheid’. Dat haakt dus weer in op het slot van vers 4. Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? – v.4.
Boetvaardigheid, dat hebben al gezien, is eigenlijk de tesjubah. Dat is de terugkeer. En daar gaat het om in heel de Tenach, om de terugkeer van mensen. Dat is blijkbaar waar God op kan inhaken; als een mens terugkeert, dan keert hij terug naar zijn oorsprong. Om het met een uitdrukking van Edmond Fleg te zeggen, die dat zo treffend onder woorden heeft gebracht, betekent dat: retour au futur, terug naar de toekomst. Retour naar de toekomst. Als een mens niet terugkeert, heeft hij geen toekomst. Hoe meer je terugkeert, hoe meer toekomst je krijgt. Dat is ook iets om eindeloos over door te denken. Af en toe zijn er van die uitspraken waarbij je de neiging krijgt om te zeggen: ga daar nu maar eens een uurtje over nadenken. Ja, dan is het haast jammer om weer verder te praten. Dat is het wezen van de tesjubah, waardoor de mens weer terugkomt, terug naar huis, terug naar zijn origine, terug naar zijn afkomst. En daarom ook terug naar zijn toekomst. En dan zegt vers 5: als je nu onboetvaardig bent, dan heb je geen terugkeer. Dan is er geen tesjubah. Dan kom je nooit thuis. En dat is nu juist het punt waar het in heel de Schrift over gaat.
Zonde is de onwil om terug te keren
Er is een beroemde uitspraak van Rabbi Bunach, die zegt: de zonde van de mens, of het probleem van de mens, is niet zozeer de zonden die hij begaat, want de verleiding is machtig en zijn kracht is gering. Maar het probleem van de mens is, dat hij op een bepaald moment die omkeer kan voltrekken, maar het niet doet. Bij God is het niet zozeer een kwestie van dat mag je wel en dat mag je niet doen, of hoeveel dingen heb je fout gedaan. Er is dus geen sprake van een kwantitatieve opvatting. Het is ook geen kwestie van: als je verkeerde dingen doet, moet je ook eens wat goede dingen daar tegenover zetten, dan komt het weer wat in balans. In een lied staat de regel: ‘faal ik een enkele keer, overwinnen doe ik meer’. Die regel slaat ook nergens op. Als je nu maar meer overwinningen hebt dan mislukkingen, dan legt God het in de weegschaal en zegt: de positieve dingen hebben het meeste gewicht. Je staat niet in het rood, al ben je misschien net met de hakken over de sloot binnen. God zit echter niet voortdurend goede en slechte daden tegenover elkaar af te wegen. Rabbi Bunach zegt dan: zonde betekent, dat je nu de omkeer kunt voltrekken, maar het niet doet. Dat is nu juist de boodschap van Jezus: keer terug, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Kinderen, komt naar huis. Dat is de boodschap van de profeten, van de Torah, van heel de Tenach. André Neher zegt zo treffend: De duizend poorten van de Grote Verzoendag zeggen allemaal één ding: kom terug!
Wat doet God nu met die mens die niet terug wil keren? Dat is dan het probleem in vers 5. Wat gebeurt er met de mens die weerbarstig is, weerspannig en hard. Dat is ook in wezen het probleem waar Ezechiël mee zat. God zegt tegen Ezechiël: Ik stuur je naar een weerspannig geslacht. Letterlijk staat er: ‘Huize Weerspannigheid’. Buber vertaalt dan: ‘Haus Widerspann’. Dat is nu waar Paulus het hier over heeft. Dus dit is hier in wezen een Ezechiël-thematiek. Buber heeft samen met Rosenzweig heel de Tenach in het Duits vertaald; het geniale standaardwerk van deze eeuw op dit gebied. Luther heeft ook de bijbel in het Duits vertaald, maar daar zitten toch ook nog wel heel wat vertaalproblemen in. Karl Barth heeft nooit de bijbel vertaald; hij heeft wel een dogmatiek geschreven waarmee je een hele boekenplank kunt vullen. Wat gebeurt er nu als er geen tesjubah is: hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. – Rom.2:5.
Voor ‘ophopen’ staat eigenlijk een woord dat samenhangt met tesauros, schat; een thesaurier is een schatbewaarder. Je gaat dus een schat verzamelen. Dus dat wordt een schat van toorn; dus je krijgt een schat vol gramschap. ‘In de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods’. die een ieder vergelden (terug zal geven) zal naar zijn werken: – v.6. Dit is een citaat uit psalm 62.
Paulus beroept zich hier dus weer op de Tenach. Hij zegt dus met de hand op de Tenach waar het op aan komt: God geeft je terug naar je daden, niet naar je pretenties. Niet naar je goede voornemens, niet naar wat je voorgeeft te zijn, niet naar de façade, niet naar de vraag: heb je de zuivere doctrine. Het is niet zozeer een kwestie van: ben je orthodox, maar ben je orthoprax. Het gaat niet zozeer om de rechte theorie, maar om de rechte daad. Dat is ook vanouds het principe geweest in de Joodse achtergrond. Dat zit ook helemaal verweven in de Tenach. God zal een ieder teruggeven naar zijn daden. Het zijn van de mens – dat heeft Karl Barth ook gezegd – dat is één zijn in de daad. Dat is niet ergens een theoretisch zijn, maar je bent wat je doet en je doet wat je bent, althans dat is het ideaal. Zo is dat ook bij God; daar is een volstrekte eenheid in wat Hij is en wat Hij doet. Dat zien we ook bij de Messias; daar is ook die totale eenheid. Dat is dan ook zijn naam: Hij is wat Hij doet en Hij doet wat Hij is. Daar zit geen discrepantie tussen in de zin van: Hij doet wel zo, maar Hij is eigenlijk anders. Of omgekeerd: Hij zegt dit, maar Hij doet het niet. Daarom kan van God ook gezegd worden: Hij is één! Ook Jezus is totaal één! En het gaat erom dat de mens ook één gaat worden, één van binnen, zodat al die breuklijnen eruit gaan, waardoor de mens ook weer helemaal één geheel gaat worden. Dat is dan wat de bijbel noemt: tamim, gaaf, ongedeeld. Dan ben je een mens uit één stuk geworden. Gij dan zult tamim zijn, zoals uw hemelse Vader tamim is. Zo gaat Hij jou maken (Matt.5:48).
Voor-oordelen blokkeren het waarachtige oordeel
Nu krijgen dus dat punt van het rechtvaardig oordeel van God. Hierbij moet je wel bedenken dat het oordeel van God altijd iets creatiefs heeft. Wij zitten vaak een beetje in de knoop met dat woord ‘oordeel’. In het Hebreeuws heb je dan het woord misjpat tsaddiq, rechtvaardig oordeel. Wij zitten vaak met allerlei voor-oordelen. Dat is dus eigenlijk een oordeel dat voorafgaat. Zolang al die voor-oordelen er zijn, kan het eigenlijke oordeel niet komen. Dan zit je dus eigenlijk met al die vooroordelen het waarachtige oordeel te blokkeren. Dan leg je elkaar dus allerlei lasten op, dan zit je te vitten, en allerlei muggen te ziften en vliegen te vangen en allerlei blokkades op te werpen. Al die vooroordelen gaan dus aan het ware oordeel vooraf. Al die vooroordelen moeten wegsmelten, dat is een van de punten waarom we de bijbel lezen, om ons te genezen van onze vooroordelen. Daarom geeft God al die verhalen van Genesis af tot Openbaring toe. En dan ontdek je dat het vaak toch weer anders is met Kaïn, met Abel, met Esau en al die andere bijbelse figuren dan je aanvankelijk dacht. Zij zijn vaak al lang veroordeeld door onze manier van bijbellezen. We weten dan al precies hoe het met iedereen zal aflopen. Dat vind je dan vaak in bepaalde uitleggingen mild en overvloedig geëtaleerd, tot zelfs in kinderbijbels toe. Dan wordt er bijvoorbeeld gesproken van ‘de boze Joden’. Als God ons nu gaat genezen van al die vooroordelen, dan komt er eindelijk ruimte voor dat misjpat tsaddiq, voor het waarachtige oordeel. God oordeelt heel anders. Bij God is het niet zo dat Hij iemand vastpint op de feiten. Het oordeel van God is veel meer het doorprikken van alle façades. Dan kan een mens eindelijk ontdekken wie hij van huis uit is. Dan word je eindelijk gekend; in het oordeel van God word je eindelijk gekend. Dat is ook de diepste grond van het evangelie, dat de mens tot de ontdekking komt: ik ben gekend! Eindelijk gekend; eindelijk het oordeel; op waarde geschat. `Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods`. – Rom.2:5.
In deze tekst is dus sprake van het ophopen van toorn. Toorn is bij God altijd toorn der hoop; creatieve woede. In het dagelijkse spraakgebruik denken we bij toorn eigenlijk alleen maar aan afbreken. Als iemand toornig wordt, is er soms geen land meer met hem te bezeilen. Maar woede kan ook heel creatief zijn. Een kunstenaar kan soms woedend worden, en dan is hij tot veel meer in staat dan wanneer hij als een vriendelijke zoutzak teneer zit. Kunstenaars en profeten zijn vaak heel emotionele figuren, maar je hebt ze wel nodig! Als God woedend wordt, slaat Hij de zaak niet kort en klein, dan zou er sprake zijn van blinde woede. Dat is negatief gerichte agressie. Als God woedend wordt (efrah), dan vaart Hij uit tegen zijn vijanden. Als God uitvaart, betekent dat, dat Hij het gewoon niet kan hebben dat de mens daar in de kerker zit van waan, verwarring, in die mengeling van onwil en onkunde.
Niet willen of niet kunnen
Dat is trouwens een vaak onvoorstelbaar pastoraal probleem: waar houdt het niet-willen op en waar begint het niet-kunnen en omgekeerd. Er wordt vaak van mensen gezegd: oh, die willen niet! En dan zegt men ook nog: dan moet je het stof maar van je voeten schudden en weglopen. Ik heb ze het goede voorgehouden, maar ze willen niet luisteren. Het is bij hem nu eenmaal een harde bodem. En dan kun je ook nog de eindtijd erbij slepen en zeggen: ja, dan komt er bijna niemand meer tot geloof, dan komt de grote afval. Het is geen wonder hè, het is een aflopende zaak. Dat zijn van die prachtige excuses om te zeggen: wij hebben ons best gedaan, meer kun je toch niet doen. Maar God gaat altijd nog een stap verder. En de toorn van God, en dat horen we dan ook van Ernst Bloch, is ‘toorn der hoop’. Als God toornt, betekent dat, dat Hij nog hoop heeft voor jou. God toornt dus tegen die verschansingen, waarin een mens zich heeft ingekapseld, of waarin hij ingekapseld is geworden. God toornt tegen die bolwerken, waarin een mens gebarricadeerd zit. God zegt tegen de mens: je kunt het toch niet maken, om daar in het donker te blijven zitten! God toornt uit bewogenheid. De toorn van God is een aspect van zijn ontferming. Toorn staat tegenover onverschilligheid. Als je Romeinen 2 leest, dan gaat het er op het eerste gezicht nogal heftig en cru aan toe. Maar dan proef je daarin, dat God de mens niet prijs wil geven aan zijn eigen oordeel, of aan het oordeel van de tegenpartij. Want als de aanklager komt met zijn oordeel, blijft er geen spaan van je heel. Die aanklager zien we bijvoorbeeld aan het werk in Zacharia 3. `Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande vóór de Engel des HEREN, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen.` Zach.3:1.
Een aanklager zegt: hier deugt niets van. Gooi dat stuk hout maar in het vuur. Maar God zegt: dat brandhout halen we juist uit het vuur. `De HERE echter zeide tot de satan: De HERE bestraffe u, satan, ja de HERE, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?` Zach.3:2.
‘Ja maar, het is brandhout’ zegt de aanklager, maar God zegt: Ik haal het uit het vuur! ‘Ja maar, met brandhout kunt U toch geen huis bouwen!’ Ja, zegt God, Ik wel!
God wil niet dat de mens onder de maat leeft
Jozua nu was met vuile klederen bekleed, terwijl hij voor de Engel stond. Toen nam deze het woord en zeide tot hen die vóór Hem stonden: Doet hem de vuile klederen uit. Hij zeide tot hem: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg, Ik trek u feestklederen aan. Zach.3:3,4.
De aanklager zegt: je bent bevuild van top tot teen; je bent bekleed met vuile klederen. God zegt: Ik heb je feestklederen al klaarliggen. Dat is nu juist het grote verschil. Het oordeel van de aanklager is: rijp voor de sloop! Maar het oordeel van God is: we gaan er een huis mee bouwen. Jij hoort niet in dat afbraakproces. Het oordeel brengt scheiding; crisis staat er in het Grieks. Ik ga scheiding maken, zegt God, tussen jou en de duisternis. Jij hoort toch niet in de duisternis te zitten! De verloren zoon hoort toch niet bij de varkens! Het oordeel is dus in wezen bedoeld om je ergens uit te halen; om je bij de varkens vandaan te halen. God laat het er niet bij zitten. Hij laat je niet aan je lot, aan je noodlot over. Hij laat ook de mens niet zitten in de schone schijn. De mens zegt vaak: ik heb het allemaal prachtig voor elkaar. Nee, zegt God, jij verdient iets beters. Je hebt wel een keurig geveltje, maar van binnen is het niet allemaal even keurig. Aan de buitenkant heb je misschien de zaken redelijk op een rijtje. Dat is wat er in psalm 146 staat: ‘God die lust in waarheid heeft.’ God is niet tevreden voordat die mens echt wordt. God toornt, omdat Hij een afschuw heeft van de leugen. God is niet tevreden met de mooie redelijke middelmatigheid. God wil niet dat je onder de maat leeft. Veel mensen zijn verslaafd aan de middelmatigheid. Veel mensen zijn tevreden met het haalbare.
….. de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. Rom.2:5.
Dan komt de dag van die toorn, de openbaring van Gods rechtvaardig oordeel. Dat oordeel wordt onthuld, zoals er letterlijk staat. Dan komt het oordeel aan het licht. Het was er altijd al, maar dan wordt het onthuld. Vaak is het zo, dat de mens die dingen pas ontdekt in de ballingschap. Het is dan ook niet toevallig dat het woord openbaring in het Hebreeuws hetzelfde woord is als ballingschap, namelijk galah. Juist de ballingschap wordt de plaats van de openbaring.
hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven. Rom.2:7. ‘Die in volharding het goede werk doen’. Ze zoeken dus heerlijkheid (kabod), eer en het onvergankelijke, datgene wat niet wordt aangetast. In psalm 49 wordt gesproken over de mens die van alles op aarde bouwt, al dat vergankelijke, maar dat uiteindelijk geen stand blijkt te houden.
Veeleer ziet hij, dat wijzen sterven,
dat dwazen en redelozen tezamen te gronde gaan
en hun vermogen aan anderen nalaten.
Hun diepste gedachte is, dat hun huizen altoos zullen bestaan,
hun woningen van geslacht tot geslacht;
zij noemen de landen naar hun namen.
Maar de mens met al zijn praal houdt geen stand;
hij is gelijk aan de beesten, die vergaan.
Dit is het lot van hen die op zichzelf vertrouwen,
het einde van wie behagen scheppen in hun eigen woorden. sela {Ps.49:11-14}.
In Romeinen 2:7 wordt gesproken over hen die het onvergankelijke zoeken en daarom het eeuwige leven krijgen. Maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid (daar zie je weer dat punt van de waarheid) ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. {Rom.2:8}.
Waarheid is een relatiebegrip
Het kernpunt dat eruit springt, is die waarheid. Geef je gehoor, ben je gehoorzaam aan de waarheid. Waarheid is in het Grieks aleithea, wat eigenlijk betekent: onverborgenheid. (a = niet; leithea = verborgenheid). Dat betekent dus dat de verberging verdwijnt. In het Hebreeuws zit daar het woord emet achter, wat waarachtigheid (trouw) betekent. Dus waarheid is in wezen van huis uit een relatiebegrip. Hoe waar ben je ten opzichte van God, hoe waar ben je ten opzichte van de ander en vooral ook: hoe waar ben je ten opzichte van jezelf. Vooral dat laatste gaat heel diep, in hoeverre ben je trouw aan jezelf? Leef je voortdurend met jezelf in conflict of is er vanbinnen harmonie en vrede. Kun je jezelf aanvaarden, of ben je bezig tegen jezelf te vechten. Sommige mensen zijn bezig zichzelf voortdurend te veroordelen. Blijf trouw aan jezelf, want God is het ook. God beaamt de mens, daar zit het woord amen in. God zegt: het is goed dat jij er bent en Ik wìl ook dat jij er bent. En nu moet jij zelf ook willen dat je er bent. Je moet niet zeggen: was ik er nu maar niet, of was ik maar iemand anders. Sommige mensen liggen met zichzelf in de clinch; ik ben toch eigenlijk een vergissing, ik had er eigenlijk toch niet moeten zijn. God zegt: wees het nu maar eens eens met jezelf. Wees het ook maar eens met Mij. Dat is het eens worden, het éénworden met God en met jezelf.
Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens (alle ziel), die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek; maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. Want er is geen aanzien des persoons bij God. {Rom.2:9-11}.
‘Want er is geen aanzien des persoons’.
Letterlijk: ‘er is geen aanneming van het aangezicht’.
Hier zie je dan weer het punt, dat de daad in feite het loon in zich draagt. Dat kwade dat de mens doet, draagt verdrukking en benauwdheid in zich. Hier staat het woord stenoforia, dat engte betekent. Dan heb je geen plek om te leven, je hebt geen levensruimte, geen plaats om adem te halen. Het woord stenos betekent eigenlijk eng. We zien dat ook in het woord stenograaf; die heeft ook nauwelijks ruimte om al die tekentjes neer te zetten. Dat kwade neemt al zoveel plek in, dat jij geen ruimte meer hebt om te leven. Dat kwaad is als het ware een vreemde indringer, die jou van je plaats duwt. Het kan als het ware zijn, dat je huis vol krakers zit en dat jij dan alleen nog maar een klein zolderkamertje hebt. Die krakers nemen steeds meer ruimte in beslag. Je kunt je haast niet meer bewegen in je eigen huis. ‘Maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt’. Hier zie je ook weer dat de daad het loon in zich draagt, namelijk heerlijkheid, eer en vrede. In wezen kun je dus zeggen dat de daad zichzelf beloont. De daad draagt het loon in zich, net zoals het zaad reeds de vrucht in zich heeft. Dat geldt dus voor kol adam, voor alle mens. ‘De wet baat de Joden niet’ staat er dan boven de volgende perikoop.
Voor mijn gevoel slaat dat weer nergens op. Met alle respect voor het NBG. ‘De wet baat de Joden niet’. Dan zeg je: wat heeft dat er nu weer mee te maken? De wet is de Torah, en natuurlijk baat die Torah wel. Als God nu toch een Torah geeft, dat is het grote gebeuren daar op de Sinai, dan zegt God niet: Ik heb jullie nu wel een Torah gegeven, maar je hebt er eigenlijk niets aan. God, U kunt met alle eerbied gesproken uw tijd beter besteden, dan dat U daar veertig dagen met Mozes op de berg gaat praten en zeggen: ik ga jullie een Torah geven. Het hele volk moet daar dan aan de voet van de berg staan, dagenlang. Ze moeten zich drie dagen van tevoren nog heiligen ook. En dan klinkt daar de sjophar, de ramshoorn. De traditie zegt ook nog dat God die Torah eerst aan alle volkeren heeft aangeboden, die toen zeiden: nee, bedankt! Tenslotte komt God bij het volk Israël en dan vraagt God: willen jullie hem ontvangen? En dan zegt het volk Israël: alles wat Gij zegt zullen we doen en we zullen het horen. Maar als je dit opschrift leest, dan zou dat dus alleen maar een hele vertoning zijn geweest. Er zijn er ook die zeggen: maar God heeft ze een wet gegeven om ze te laten zien dat ze daarmee ‘vast zouden lopen’. Dat is dan weer iets uit de bedelingenleer. In de bedelingenleer eindigt elke periode met een mislukking. Op die manier laat God zien dat de mens, op welke manier dan ook, nooit verder kan komen.
De kern van de bedelingenleer
Dat is het hele schema. Dat is in wezen de kern van de bedelingenleer, zoals John Darby die heeft uitgewerkt. Hij was dus een van de leidende figuren van de Brothers (Breathern?). Wat die bedelingenleer betreft: ik ben een beetje huiverig als je de bijbel in een systeem tracht in te passen. Die bedelingenleer zegt: elke periode begint met een aanbod van God, met een opdracht, en dan moet de mens die opdracht vervullen. En elke keer eindigt dat ook weer met een mislukking. Er is dan steeds sprake van een periode, waarin opnieuw is aangetoond dat de mens het allemaal niet kan volbrengen en vastloopt. Vandaar dat Darby daar ook een boek over geschreven heeft met de titel: ‘de falende gemeente’. Dus in elk geval haalt die gemeente het ook niet. Dit was eigenlijk even en passant. Daar hadden we het niet over. Maar dat kwam dus even door dat opschrift van het NBG: ‘de wet baat de Joden niet’. Als ik dat zo lees, krijg ik de kriebels, want natuurlijk baat die Torah wèl. Dat is de matan Torah, het geschenk van de Torah. En als God een geschenk geeft, zegt Hij niet: je hebt eigenlijk niets aan dat geschenk. Dat zou helemaal in strijd zijn met het fundamentele karakter van God. Dus die opschriften moet je af en toe maar eventjes wegdenken.
Zonder wet zondigen – onder de wet zondigen
Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; {Rom.2:12}.
Allen die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan, verloren raken. Het probleem in dit verband is ook weer dat wij dat ‘verloren gaan’ meteen betrekken op de eeuwigheid, terwijl het veel meer te maken heeft met de bestemming van jou als mens. Dan raak je kwijt. Het Hebreeuwse woord awas betekent eigenlijk: kwijtraken. Dan bèn je er haast niet meer. Dan functioneer je niet, je beantwoordt niet aan het doel waarvoor je gemaakt bent. Dat is maar niet alleen een kwestie van de eeuwigheid, maar dat heeft te maken met je hele bestaan. Allen die zonder Torah gezondigd hebben, zullen ook zonder Torah hun bestemming missen. En allen die onder de wet, letterlijk: in de Torah, gezondigd hebben, die zullen ook door de Torah geoordeeld worden. Dat is natuurlijk ook logisch. Als je geen Torah hebt, dan zal die Torah je ook niet aanspreken. Maar als je de Torah hebt, en je gaat dan je eigen gekozen pad, dan zegt de Torah: dit gaat fout. Dan gaat die Torah jou aanspreken en zegt: hebt gij nooit gelezen…. Je kent toch de woorden Gods, je kent toch de gedachten van God. Je kent toch zijn inzettingen, zijn verordeningen, zijn afbakeningen. Zo zal de Torah je ter verantwoording roepen. Want, zegt vers 13: “want niet de hoorders der wet (Torah) zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. {Rom.2:13}.
De daders van de wet zullen tsaddiq blijken te zijn. Het gaat dus weer om de orthopraxi.
Het werk van de Torah is in hun hart geschreven
“Wanneer toch heidenen, die de wet (torah) niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet (torah), zichzelf tot wet (torah); immers, zij tonen, dat het werk der wet (torah) in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen,” {Rom.2:14,15}.
Letterlijk: ‘de dingen van de Torah doen’.
Let wel: er staat niet dat de Torah in hun harten is geschreven, maar het werk van de Torah is in hun hart geschreven. Het kan echter wel zijn, dat bepaalde daden vanuit de Torah in het hart geschreven zijn. Heidenen kunnen zeer goed een grote mate van barmhartigheid hebben. Denk maar eens aan die heidenen op het schip van Jona; die toonden veel meer barmhartigheid dan Jona. Jona zegt: gooi mij maar overboord, maar dan gaan de schepelingen nog eens extra hard roeien om mèt Jona aan land te kunnen komen. Bij hen waren dus zeer zeker wel de werken van de Torah in hun hart geschreven. “…..terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen,” {Rom.2:15}. Dat woord geweten is ín het Grieks eidèvis, dat letterlijk mede-weten (sun-eidèvis) betekent. Je weet het mee met jezelf, je weet het mee met God. Het medeweten getuigt mede en ‘hun gedachten gaan elkaar onderling aanklagen of ook verontschuldigen’. Die gedachten kunnen dus tot een aanklacht worden. Want op een gegeven moment kan iemand, die niets van de Torah weet, best weten: wat ik nu doe, kan eigenlijk niet door de beugel. Een heiden kan wel degelijk besef van kwaad hebben. Terwijl heidenen ook het gevoel kunnen hebben: wat ik nu doe, is goed. Dus die gedachten kunnen hem aanklagen of die kunnen hem verontschuldigen. “ten dage (in de dag), dat God het in de mensen verborgene (de verborgenheden) oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus”, {Rom.2:16}.
Het is merkwaardig dat Paulus zegt dat God gaat oordelen naar mijn evangelie. De uiteindelijke maatstaf van het oordeel is het evangelie. Het evangelie van Jezus Messias. Maar, als iemand dat evangelie nu nooit gehoord heeft, dan wordt hij beoordeeld naar wat er in zijn hart is. Zou hij, als hij de kans gehad had, dat evangelie met beide handen hebben aangegrepen of niet? Er zijn heel wat mensen die naar het licht verlangen, maar misschien nooit het evangelie hebben gehoord, of een sterk vertekend evangelie hebben gehoord. Er is dus een grote overeenkomst tussen schepping, Torah en evangelie. Wat in het evangelie, in de goede boodschap tot uiting komt, is in overeenstemming met het hart van de Torah. Het is tegelijk ook in overeenstemming met de scheppingsorde. Uiteindelijk wordt de mens beoordeeld op zijn verlangen naar het licht, of zijn hart op weg was naar het Koninkrijk.
Indien gij u dan Jood laat noemen……..
Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet (‘op de Torah rust’), u beroemt op God, zijn wil (ratson, welbehagen) kent, weet te onderscheiden (beproeven) waarop het aankomt, daar gij onderricht in de wet geniet, en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn, een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij in de wet (torah) de belichaming (gestalte, morfose) der kennis en der waarheid bezit, hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij?” {Rom.2:17-21}.
“Zie, gij wordt een Jood genaamd en rust op de wet; en roemt op God, En gij weet Zijn wil, en beproeft de dingen, die daarvan verschillen, zijnde onderwezen uit de wet;”{Rom.2:17,18. – SV}.
De Torah is inderdaad de gestalte, de belichaming van de waarheid, van de emet, van de waarachtigheid. Dat is de gestalte van de daad, van de kennis. Een andere gestalte is er niet. ‘hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet?’
Hierbij moeten we bedenken dat het woord onderwijzen weer samenhangt met Torah, namelijk het woord jawah, waar het woord Torah van afgeleid is. “Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? Die zegt, dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel? Die van de afgoden een gruwel hebt, berooft gij het heilige? Die op de wet roemt, onteert gij God door de overtreding der wet?” {v.21-23}.
‘Want’, en dat wordt dan de conclusie met een schriftcitaat: “Want de Naam van God wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is….” {v.24}
Daar gaat het dus over iets wat je alleen in de eerste persoon kunt zeggen. Daar kun je niet over oordelen door te zeggen: oh, dat doen ‘de’ Farizeeën of dat doen ‘de’ Joden. Want ‘de’ Farizeeërs bestaan niet en ‘de’ Joden bestaan ook niet. ‘De’ christenen bestaan ook niet. Je kunt niet zeggen: ‘de christenen hebben er een potje van gemaakt. Het christendom is een puinhoop’, nee, dat kun je niet zeggen. Dat is generaliseren. Dan ga je alles over één kam scheren. Je kunt ook niet zeggen: ‘het’ Jodendom is vals. Je kunt alleen maar zeggen: ik, als Jood, ik kijk in de spiegel. Wat heb ik met die Torah gedaan?! Heb ik die Torah genomen als een handboek voor de weg, als een wegwijzer, als een leidraad om te gaan voor mijn halagah, voor mijn gang, of heb ik die Torah genomen als een soort statussymbool?
De Torah, een geschenk, geen bezit
Als je zegt: wij hebben de Torah en dan zit je goed, dan zit je fout. Wij hebben de zuivere leer, dus we zitten goed; nee, dan zit je fout. Wij hebben de meeste rechtzinnige leer. Zodra het op de een of andere manier een status wordt, dan gaat de mens zich daar weer in verschansen, dat wil zeggen die mens ben ik. En dan wordt datgene wat bedoeld was als een matan Torah, als het geschenk van de Torah, tot een bezit. En dan gaat de mens zich verschansen in dat bezit. God, nu hoeft U niets meer tegen ons te zeggen, want wij hebben de Torah. Wij hebben het zuivere geloof, wij hebben de bijbel, wij geloven de bijbel van kaft tot kaft. En die anderen, moet je zien wat die er allemaal van brouwen! Dan wordt dat dus weer tot een statussymbool, waardoor je God buiten de deur houdt. Dan wordt het inderdaad zoals in Laodicea, dan staat Hij aan de deur en Hij klopt. Dan staat de Messias buiten. Ja, want wij zijn rijk en wij hebben het. De Torah is een geschenk en kan nooit tot een bezit worden. Want bezit wordt statisch, daar kun je mee pronken, dat kun je bij wijze van spreken op de schoorsteen zetten.
Dat is nu het thema van Romeinen 2.
De Torah wordt nooit een bezit, net zo min als het beloofde land ooit bezit werd. Je kunt ook eigenlijk niet spreken van het beloofde land, maar wel van: het land der belofte. Dat land dat blijft van God, en jullie zijn vreemdelingen en bijwoners bij Mij. Ze zaten dus in het land der belofte als ballingen; ze waren te gast bij God; gast aan tafel bij God. God zegt: dat land is niet van jullie, je mag bij Mij in ballingschap zitten. En houdt dat ballingschapbesef levend! Dus een mens moet zich altijd bewust blijven dat hij vreemdeling is in het land, zelfs in het land der belofte ben je balling bij God. Je kunt nooit zeggen: nu zijn we arrivé. Dat is ook het thema van het Loofhuttenfeest: prijst de Heer, want we zijn er nog niet! Prijst God, want we zijn nog onderweg! We zijn nog woestijngangers, we zijn op weg. Dat is wat de Joodse traditie ook geweten heeft, namelijk dat er verschil is tussen legalisme, wetticisme en spiritualiteit, geestelijkheid. Het gaat erom dat de Torah steeds weer tot leven wordt gewekt. Beter gezegd: de Torah herleeft, leeft weer voort in elke volgende generatie. De Torah impliceert een geestelijke innerlijkheid. Zonder deze zou zij worden tot een parodie op de wil van God. Dus de Torah zoekt steeds weer ingang in mensen. De Torah kan niet leven zonder mensen, zoals God in diepste zin ook niet zonder mensen leven kan. De Joodse leraar Jacov Gordin – hij heeft nooit iets geschreven, maar ze hebben gelukkig zijn lessen af en toe genoteerd – zegt in een van zijn lessen: God leeft niet alleen in de geopenbaarde Torah, maar God leeft ook in de concrete geschiedenis van zijn volk. Want dat woord gaat in in mensen. Dat woord moet geschiedenis worden. In dat perspectief kun je zeggen: stel dat het volk van God zou sterven, dan zou dat in wezen de dood van God betekenen. Als het volk van God sterft, dan sterft God ook. Dat is dan, denk ik, ook de diepe achtergrond van Romeinen 2. God zegt: jullie moeten niet sterven, want dan sterft mijn geschiedenis. Zo is dat Romeinen 2 in wezen een laatste appèl. Het is geen vonnis, maar een appèl. Dat is net als wat de profeten altijd weer gedaan hebben. Jona zegt: nog 40 dagen en dan wordt Nineve omgekeerd. Dat betekent niet dat je dan moet gaan zitten wachten en de dagen moet gaan aftellen, omdat het dan vast zou liggen. Nee, het ligt niet vast! Het is nu aan jou, wat je in die 40 dagen gaat doen. Ga je je omkeren? Heer, keer ons maar om. Nee, zegt God, dat moet je zelf doen. Dus de geschiedenis ligt altijd open. In Romeinen 2 gaat God zijn laatste appèl geven. God wil niet dat de mens sterft aan zijn verharding. Ik wil niet dat je doodgaat aan je verstarring. Ik wil niet dat je doodgaat aan je bezit van de Torah. Je kunt bij wijze van spreken sterven met de bijbel onder je kussen. Met de bijbel onder mijn kussen, o, dan slaap ik zo gerust. ‘Het is een peluwe der rust’ staat er ergens in Johannes de Heer. Het plan van God gaat toch door; met de nadruk op toch. André Neher zegt: en in dit alles, en tòch….. Maar dat is niet vanzelfsprekend, dat is leven uit de dood. Daar zit een ongelofelijk spanningsveld in. Het is niet zo natuurlijk, dat het plan van God doorgaat. Nee, dat is ‘ondanks alles’. Neher zegt: het is voor God een ongelofelijk risico. De rabbijnen hebben de merkwaardige uitdrukking: alles is in de macht van God, behalve de vreze Gods. God heeft alles in de hand, behalve dat de mens Hem gaat vrezen.
Het goede en het kwade gelegd in de handen van de mens
Er is een groot verschil tussen profetie en waarzeggerij. Abraham krijgt een droom en die droom betekent dat God ook voorvoelt wat er gaat komen. Een profeet voelt dingen aan. Een profeet voorspelt niet, maar die voelt aan wat er gaat komen. God weet best wat er in Egypte is en wat er in het hart van Egypte is. Dus God ziet de bui al hangen, om het populair te zeggen. Dat betekent niet dat God een soort tijdstabel heeft waarin heel de wereldhistorie a priori is vastgelegd. De hele wereldgeschiedenis zou dan het afwikkelen van een blauwdruk zijn. Daar ligt ongelofelijk veel speelruimte in. Het is niet allemaal zo gedetermineerd. De mens heeft uiteindelijk ook een vrije wil. Ik kwam in dit verband een frappante uitsprak van Rabbi Eleazar tegen. Hij zegt: van het moment af, dat de Heilige, gezegend is Hij, op de Sinai gesproken heeft, zegt Hij: heden leg Ik jullie het goede en het kwade voor, de dood en het leven. Daar staan ze dan en God zegt: dat leg Ik jullie voor! Vanaf dat moment is het goede en het kwade, de dood en het leven gelegd in de handen van de mens. “Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, {Deut.30:19}. Ik leg het voor aan jullie, met andere woorden: Ik geef het uit handen! En dan zeg Rabbi Eleazar: vanaf dat moment geldt wat er staat in Klaagliederen 3: “Komt niet uit de mond des Allerhoogsten het kwade en het goede”? {Klaagl.3:38}. Die tekst is in de NBG-vertaling als een vraag geïnterpreteerd. Oorspronkelijk is het gewoon een stelling. Letterlijk: “Uit de mond van de Allerhoogste gaat niet uit de kwade dingen en het goede”. Of: ‘Uit niet van de Allerhoogste gaat het kwade en het goede uit’.
Dat gaat niet van Hem uit, het kwade niet en het goede niet, want dat legt Hij in de handen van de mens, Hij legt het de mens voor. Want vanaf de Sinai komt het kwaad vanzelf over hen die kwaad bedrijven en komt het goede over hen die goed doen. Rabbi Gaday zegt: niet alleen heb Ik jullie twee wegen gewezen, maar Ik ben jullie nog verder tegemoet gekomen door te zeggen: Kies dan het leven! Dus God heeft ze twee wegen laten zien en dan zegt God ook nog welke weg ze kiezen moeten. Wat een tegemoetkoming! Dus: ‘Niet uit de mond van de Allerhoogste komt het kwade en het goede’. Bij Abraham kwam het inzicht dat de wereld niet onderworpen was aan een blind noodlot, maar aan de vrije keuze van de mens en dat krijgt op de Sinai zijn beslag. Daar wordt het volk geleerd hoe het zal kiezen tussen zegen en vloek en de keuze van God is: de keuze voor het leven. Sindsdien zijn goed en kwaad geen blind fatum meer, maar een gevolg van menselijk handelen.
Zonde heeft zijn inwerking en zijn uitwerking
We zagen in vers 9: “Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ook de Griek”; {Rom.2:9}.
Het is goed om daar even bij aan te tekenen, dat het woord verdrukking ook vaak in een heel ander verband gebruikt wordt. Datzelfde geldt voor het woord sarah, benauwdheid, want anders zou deze tekst, uit zijn verband gerukt, misverstanden kunnen oproepen. Het thema dat deze woorden aanduiden, zie je door heel de bijbel heen. Daarbij springt in het oog, dat juist de mens die met God verbonden is, het vaak zwaar te verduren krijgt. Het woord sarah wordt in de psalmen vaak gebruikt. De psalmdichters zaten vaak meer in de benauwdheid dan erbuiten. Het volk van God heeft ook door de eeuwen heen zijn ballingschappen en verdrukkingen gehad. Voor hen geldt wat er in Handelingen 14 staat: “om de zielen der discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods moeten binnengaan” {Hand.14:22}.
Heel het boek Openbaring spreekt over die verdrukking en benauwdheden. Je moet dus wel even in gedachten houden, om geen eenzijdige kijk op de dingen te krijgen, dat mensen heel vaak worden aangevallen, niet omdat ze slecht zijn, maar juist omdat ze zo goed zijn. Jezus werd veertig dagen verzocht in de woestijn, niet omdat Hij ergens een deur had openstaan in zijn leven. Er werd in bepaalde kringen wel gezegd: als je allerlei tegenslag krijgt, dan heb je een scheur in je wapenrusting. Jezus werd aangevallen, juist omdat Hij zo goed was. Job werd ook aangevallen, niet omdat er iets niet deugde, maar juist omdat hij een rechtvaardige was. De onvergetelijke Kleijs Kroon heeft een artikel geschreven, met als titel: ‘De mens als middelpunt en de mens als mikpunt’. Bijbels gezien is de mens zowel middelpunt als mikpunt. Job zegt ook: waarom ben ik nu constant het mikpunt! Je wordt aangevallen, niet omdat je niet deugt, maar juist omdat je zo ver met God meegaat, dat datgene wat op Hem afkomt, ook op jou afkomt. Dan kan het zijn, dat je een stukje ondervindt van het lijden van God. Dat zien we ook heel sterk in de lijdensweg van Israël door de eeuwen heen. We moeten dit hier dus zien binnen het specifieke verband, namelijk dat de kwade daad zijn loon in zich draagt. Die kwade daad brengt als intern loon met zich mee dat die mens in de benauwdheid komt. Hij krijgt het innerlijk zwaar te verduren, psychisch, misschien ook sociaal en op allerlei andere terreinen. We kunnen dit niet omdraaien en zeggen: de mens die in de benauwdheid komt, zal wel kwade daden hebben verricht. We kunnen stellen: zonde breekt verbanden. De mens die zondigt raakt steeds meer buiten verband. Ook dit kunnen we niet omdraaien en zeggen: wie zijn verbanden kwijtraakt, zal wel gezondigd hebben.
Zonde is een soort proces van ontbinding, van isolement. De zondaar isoleert zichzelf, hij wordt een mens op een eiland. De last wordt op die manier ook steeds zwaarder. Zonde heeft dus zijn inwerking en zijn uitwerking.
De studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds