De brief aan de Efeziërs deel 3
02-01-2018 door Dr. K.D. GovertsAls gevangene in de Here
Paulus, je draagt dat raadsel met je mee. En als je dan niet kunt slapen, wat denk je dan? Wat gaat er door je heen? Dan worden de brieven geboren; de ene brief na de andere.
De oudste is de brief aan de Galaten.
Dan komen de brieven aan de Tessalonicenzen. En zo gaat het verder: De Korinte-brieven, de brief aan de Romeinen en dan zit Paulus in de gevangenis. Zo staat het in Efeze 4: “Als gevangene in de Here” {Ef.4:1}.
“Daarom is het, dat ik Paulus, die terwille van Christus Jezus voor u, gojim, in gevangenschap ben {Ef.3:1}.
Dan komen de brieven vanuit de gevangenis: Efeze, Kolossenzen, Filippenzen, later nog de Timoteüs–brieven en de brief aan Titus. Gevangenis-brieven. Als je in de gevangenis zit, heb je tijd om na te denken. Dat wel, noem het een voordeel misschien. Dan zit je daar, opgesloten en je hebt heel wat achter de rug. Je zit daar, in je cel, in je wachtkamer, een soldaat aan je zijde. Je hebt niets verkeerds gedaan, maar je wordt wel bewaakt. Je bent gewend om altijd actief te zijn en allerlei gevaren te trotseren. Je bent in Azië geweest en in Europa. Je hebt de boodschap gebracht van stad tot stad. Overal waar je kwam, heb je vol ijver het Woord geproclameerd. Je hebt heel wat doorgemaakt. Af en toe was het bar en boos. Schipbreuk, daar keek je niet meer van op. Met of zonder eten, met of zonder slaap. Ook daar was je aan gewend.
Dat mensen je tegenstonden ook, dat vond je niet vreemd meer. En toch was je geest niet gebroken. Je hebt de zweepslagen gevoeld op je rug, tot vijf keer toe. Je eigen mensen hebben je getreiterd en getest. Ze hebben je geplaagd en je het leven zuur gemaakt. Ze hebben alles geprobeerd om je weg te blokkeren. Je hebt de stenen gevoeld en toch leef je nog. Daar zit je nu tussen vier muren aan een ketting. Normaal gesproken, zou je zeggen, dan is het dus afgelopen. Zolang je maar kon gaan en altijd actief kon zijn, ging het wel, maar nu is het voorbij. En die vier dode muren breken je hart. Je voelt je lamgelegd, uitgeschakeld, op dood spoor gezet, mislukt. En toch… nee, blijkbaar niet. Een klein gedicht zegt:
Twee mannen keken door de tralies van een gevangenis.
De één zag modder en de ander zag sterren.
Two men looked through prison bars.
The one saw mud, the other stars.
Ze keken door hetzelfde raam, door dezelfde tralies.
De één zag alleen maar de modder en de ander zag de sterren.
Zie ik sterren aan de hemel staan,
aan de donkerblauwe lucht de maan.
Is het of de nacht mij noemt de Naam,
van een machtig God.
Paulus, wat heb je gezien door het venster, door de tralies? Brieven, geboren in de gevangenschap. Tijd om te denken, tijd om je te bezinnen. Om dat raadsel te peilen, als het kan. En dan te ontdekken: Wat gebeurt hier? Dan ga je schrijven en je schrijft – je zou haast zeggen – je schrijft tegen de tijd in. Je schrijft tegen het raadsel in, of je probeert het raadsel in kaart te brengen. Als nu mensen het Koninkrijk vlak vóór zich krijgen en ze pakken het niet, wat dan? Wat doet God dan?
Het Evangelielicht vertroebeld door dogma’s
Dat is dus eigenlijk de vraag en dat raadsel is in wezen veel dichterbij, denk je af en toe. Want hoe vaak heeft het zich niet herhaald; mensen hadden het heil en de heerlijkheid vlak voor ogen, binnen bereik. En toch, wat is er van geworden? Want dan zie je ook meteen, dat het niet alléén gaat om het raadsel van Israël, maar het is soms veel dichterbij. Hoe vaak zie je niet, dat gemeenten een prachtige boodschap hadden. En wat hebben gemeenten er van terecht gebracht? Soms was het zó mooi, dan denk je aan dat woord van Kohlbrugge: Het lijkt vaak, alsof het evangelie-licht maar één generatie helder schijnt. Soms niet eens een hele generatie lang. Het licht schijnt helder en binnen de kortste tijd wordt dat licht vertroebeld. Of er wordt meteen een systeem van gemaakt. Weer een wet, weer een evangelie-wet, weer een juk, weer een slavernij. Zó ben je uit Egypte en zo ben je er weer in. Van de heilige stier in Egypte naar het gouden kalf in de woestijn is niet ver. Och, dat halen de meesten nog wel, die afstand. ‘t Gouden kalf is niet ver, het wacht op u. En dan denk je: Dat is de tragiek, de pijn, de tragiek van gemeenten. Dus het is echt niet alleen de zaak rondom Israel, maar veel meer.
Paulus schrijft zijn brieven vanuit de gevangenis en daar gaat hij ontdekken – je zou het misschien zo kunnen zeggen – dat God niet voor één gat te vangen is. Als de één het afwijst of verwerpt, dan heeft God nog wel een ander die het aanvaardt. In die zin is dat ook een diepe vertroosting. Als de één de deur sluit, vindt God nog wel een deur, die opengaat. Een hart, dat hunkert, een verlangen naar Hem. Als de één het gevoel heeft: wij hebben het al en blasé is, genoeg heeft, oververzadigd is, of misschien verblind, of misschien moet je soms nog andere woorden invullen, dan vindt God een weg, desnoods een omweg, desnoods via een zijspoor. Via die omweg of dat zijspoor zal Hij toch zijn doel bereiken. Ik moest denken aan een regel uit een lied van Isaäc Watts. Misschien dat die ene regel je op een spoor kan helpen. Soms kun je het alleen maar zingen: ‘Godzelf vertaalt de duisternis in eindelijk eeuwig licht’. Godzelf vertaalt de duisternis. Het is een regel, waar je voorzichtig mee moet zijn. Daarom zeg ik het ook heel voorzichtig, want je kunt er ook mee op de loop gaan. Je kunt er ook weer geen dogma van maken. ‘t Is een lied, let wel, een lied. En een lied moet je zingen en niet dogmatiseren. Want het raadsel, dat ze Jezus verwerpen, dat is de duisternis. Maar God vertaalt die duisternis in licht.
Uitverkiezing die tot hoogmoed leidt
Daarom is het ook zo fataal, dat men in de Middeleeuwen met dat raadsel van Israël op hol is geslagen. Toen heeft men er weer een dogma van gemaakt. Zelfs zó, dat je in de Middeleeuwen de afbeeldingen krijgt, die je nog kunt tegenkomen in oude kathedralen. Dan zie je de synagoge als een vrouw met een blinddoek, met gebroken gereedschap. Want de synagoge is blind, zegt men dan. Die ziet het niet, de synagoge zit met de brokstukken, eventueel zelfs met de gebroken tafelen van de wet. De synagoge is uitgerangeerd en gehandicapt. Maar daarnaast staat nu de gemeente, de kerk, met een stralend gelaat, als een koningin. Want zij heeft het en zij weet het en zij trekt aan het langste eind. Dan wordt het een pretentie, een status, waarmee je je kunt afzetten tegen de ander. Dan is het een oorzaak geworden van hoogmoed, dat is noodlottig. Dan is het licht dat je hebt, tot een noodlot geworden, een noodlottig licht. “Wat zien we toch veel en daarom zien we nu niets meer; wat zijn we toch verschrikkelijk uitverkoren, met de nadruk op verschrikkelijk. Wat zijn we rampzalig rijk”.
Dan wordt die uitverkiezing weer verhard tot een stenen dogma en dan kun je dat stenen dogma een ander ook nog naar het hoofd gooien. Dan wordt dat dogma dodelijk, maar tegelijk keert dat dogma als een boemerang op je eigen hoofd terug. En het wordt dodelijk voor jezelf. Want wie een steen werpt, zal door diezelfde steen getroffen worden. Wie zonder zonde is, moet de eerste steen maar gooien. Dat zei Jezus al en Paulus zit met dat raadsel, hij gaat niet met stenen gooien. Hij kan alleen maar huilen. Dat zegt hij ook: “Ik heb een voortdurend hartzeer” {Rom.9:2}.
Romeinen 9-11 is een gebed
Dat is heel wat anders. Hij zegt: Ik draag de pijn in mijn hart. Soms kan ik er niet van slapen. Vergeet nooit, als Paulus Romeinen 9 – het zogenaamde hoofdstuk over de uitverkiezing en over Israël – gaat schrijven, dan is dat een gebed, geen dogma. Het is een gebed en die toon van het gebed is er vaak uitgehaald. Het is een gebed, een smeekgebed. Dat gebed eindigt met een lofzang aan het slot van Romeinen 11. Romeinen 9 -11 is een bidstond en als je het uit de sfeer van het gebed haalt – in dat gebed ligt heel dat verhaal ingebed – als je het daaruit haalt, wordt het een massief blok. Een pakket, dat maar beter retour afzender kan worden gezonden. Paulus was intensief bezig met dat raadsel en in de gevangenis gaat hij het zien tussen de tralies door van de cel, waarin hij zit. Daarom die gevangenschaps-brieven. Die gevangenis is zijn binnenkamer. Tegelijk, kan dat woord binnenkamer ook voorraadkamer betekenen. Daar vindt Paulus nieuwe voorraad. Daar ontdekt hij, wat hij nog nooit gezien heeft.
Wat Amy Carmichael zo ontroerend heeft gezegd:
Het licht of de troost, ever found best in the close.
Altijd nog het best gevonden in de binnenkamer.
In dat gesloten vertrek, waar alleen de intimi, de vertrouwden van God iets mogen zien, de intiemen. Daarom denk ik, dat je voorzichtig moet zijn de boodschap van die gevangenschaps-brieven naar buiten te brengen. Want zodra je het voor het publiek gaat gooien, wie zal het dan verstaan? Paulus bracht het alleen intern naar buiten, naar gemeenten met wie hij vertrouwd was. Zoiets kun je niet aan de grote klok hangen. Want zij weten niet waar de klepel hangt. Zoiets kun je niet gaan rondbazuinen, want dan denken ze, dat het een donderslag is. Alleen, wie er een antenne voor heeft, begrijpt het. Alleen, die het hart verstaat van de Vader, komt erin. Want het is de taal van het hart. Godzelf vertaalt de duisternis. Kun je duisternis vertalen dan? Probeer het maar eens. Duisternis, wat is dat dan? In welke taal moet je het dan vertalen? Duisternis, ja, dat is de taal van de aarde. Hoe vertaal je het in het hemels? Hoe kun je aards vertalen in hemels? Want dat is juist één van de sleutelwoorden in de Efezebrief. Er is een uitdrukking, die alleen dáár voorkomt, maar liefst vijf keer, ‘t staat meteen al in Efeze 1:3. Dat is in onze vertaling geworden:
“Hij heeft ons gezegend in de hemelse gewesten” {Ef.1:3}.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
Anneke van der Ree,