De brief aan de Efeziërs Deel 2
20-12-2017 door Dr. K.D. GovertsHet Messiasgeheim
Het raadsel: niet begrepen te worden door degenen voor wie je heel speciaal komt. Niet begrepen te worden door degenen, die vanouds vertrouwd zijn geraakt met de Torah en de Profeten en degenen, die de Profeten kenden. Als de vervulling komt, dan staan ze met grote ogen te kijken. Verbaasd en verbouwereerd, verbijsterd of nog erger. En het gaat niet. De Messias komt alleen te staan, heel alleen; niet herkend. In het Evangelie naar Marcus wordt dat vanouds aangeduid: althans volgens het commentaar van William Wrede (in 1901) als “Het Messiasgeheim”. (Das Messiasgeheimnis).
De Messias gaat z’n weg als een geheim, een verborgen weg. Waarom begrijpen ze Hem niet, waarom komt het niet aan, waarom wordt het Woord, het heil, de vreugde, niet met open armen ontvangen? De Messiaanse weg wordt de weg van het kruis. De weg van de verwerping. De weg van de miskenning. Duisternis, donkerheid valt over de weg, die de Messias gaat. En dan? Voor dat raadsel staat met name Paulus. Dat raadsel gaat door hemzelf heen. Als hij zijn carrière begint, deelt hij ten volle in dat raadsel. Hij wordt een fanatiek bestrijder van de pas ontstane gemeente. Zelfs zo, dat er in Handelingen 9 gezegd wordt, als hij naar Damascus gaat: “Dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren {Hand.9:1}.
Een ontijdig geborene
“Dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren {Hand.9:1}. Dat zijn twee aparte juridische termen. Dreiging is het eerste stadium en moord is het tweede stadium. Eerst ga je dreigen en je zegt de mensen aan, dat ze fout zitten en als ze niet luisteren, dan maak je ze van kant. Dan kan het proces in werking treden, het procesrecht. Dus Paulus zit helemaal in dat raadsel, want dat raadsel gaat heel diep. Het wordt tot een splijting, tot een splitsing, intern, binnen het Joodse volk. Vóór of tegen Jezus, vóór of tegen deze Messias. Het wordt tot een vuur, dat brandt vanbinnen. Tot een kloof tussen harten van mensen, die elkaar niet meer begrijpen. De één tegen de ander. Vader tegen zoon, zoon tegen vader, broeder tegen broeder. Zoals Jezus zelf ook zegt: “Denk niet, dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde {Luc.12:51}. Het leidt tot verdeeldheid. Paulus is deel van dat raadsel met alle vuur, met alle ijver, die in hem is. Tot hij op een dag, op klaarlichte dag, omgezet en omgedraaid wordt. Zijn ogen blind, maar dan gaat hij juist zien. Ja, wat gebeurt er? Drie dagen diepe duisternis daar in Damascus! Egyptische duisternis en dan in die Egyptische duisternis gaat hij het licht zien. Hij komt tot herkenning, tot de erkenning en dan even fel, even radicaal, totaal andersom. En dan het gevoel te hebben:
“Hij is ook aan mij verschenen als aan een ontijdig geborene {1 Kor.15:8}. Waarbij het een heel interessante vraag is, of dat ontijdig betekent: te vroeg of te laat. Te laat geboren, want het getal van de twaalf apostelen was immers al compleet. En dan komt hij als dertiende of toch als twaalfde erbij. Of misschien moet je zeggen: Te vroeg geboren, prematuur. Want gans Israël moet nog komen. Hij is te vroeg en daar staat Paulus dan en gaat hij zich bezinnen. Hij gaat nadenken. Hij wordt geroepen met de woorden: Weet je wel, hoeveel je zult moeten lijden terwille van de Messias. Dat is het eerste wat hij te horen krijgt. Als je nu geroepen wordt, dan teken je in voor een lijdensweg. Dan weet je waar je aan begint en toch is er geen weg terug. Als hij dan naar de mensen van zijn eigen volk gaat, dan wordt ook hij niet begrepen. Ook hij wordt miskend en aan de kant geschoven. Dus toch te vroeg, prematuur. Had hij nog wat langer in de moederschoot moeten blijven of in de couveuse misschien? Wat kom je ons vertellen? ‘t Wordt niet geaccepteerd. Eenzaam gaat hij zijn weg. Een weg wordt het inderdaad, want hij is niet meer te houden. Hij trekt van land tot land, van stad tot stad. Van Azië naar Europa. Onstuitbaar en in zijn vaandel: Leermeester der gojim, leraar van de volkeren. De volkeren moeten het weten. Maar het raadsel dan?
Een voortdurend hartzeer
Je kunt je voorstellen hoe het was, als Paulus thuiskwam van een samenkomst met allemaal heidenen, om dat woord dan maar eens even te gebruiken. Beter vertaal je gojim niet met heidenen, maar met volkeren. Want gojim is ieder die niet-Jood is. ‘s Avonds komt Paulus thuis. Dan wil je je ervaringen delen, als je van een samenkomst terugkeert. En wat is het dan fijn, als er thuis iemand op je wacht, die zegt: Hoe was het vanavond? Ging het een beetje? Kon je wat kwijt? Paulus, als jij ‘s avonds thuiskomt, aan wie kun je het vertellen? Wie wacht er op je? Hij was niet getrouwd, dus dat viel al af. Hij had wel af en toe een paar medewerkers. Soms waren ze zelfs met z’n zevenen. Af en toe een heel team en daarmee trok hij rond. Soms was het Paulus en Barnabas. Soms was het Paulus en Silas. Gelukkig samen met Barnabas, want dat was een zoon der vertroosting, zegt Handelingen 4. Zo’n man, daar kun je nog eens wat aan hebben. Die heb je nodig op gezette tijden. Je komt ‘s avonds thuis en zegt: Hoe vond jij het vanavond? Ja, ‘t was fijn, hè, al die gojim. Oh, ze dronken de woorden in. Ja, zegt Silas, ik heb ook heel goede nagesprekken gehad. Ja, zegt Barnabas, er kwamen heel wat mensen in de nazorg en we konden met ze bidden. ‘t Was goed, ‘t was heel goed om samen te zijn. En Paulus, toen ik jou daar zo zag staan preken, je was er helemaal ìn vanavond. Ik kon echt ervaren, dat de Geest het overnam. Morgen weer, want de mensen zijn hongerig en ze willen het Woord opnemen, er zijn nog heel wat gojim, die we moeten bereiken. Al die steden, al die plaatsen, al die landen. Ja, zegt Paulus, je weet het wel, Rome, daar moeten we ook nog heen. Ja, zegt Silas, dat Rome krijgen we maar niet uit je hart. Spanje misschien nog. De uitersten van de aarde.
Toen die avond, na de samenkomst, keek Silas Paulus aan en hij zei: Wat heb je? Vond je het niet fijn vanavond? Er was toch een zegen? Ja, zegt Paulus, maar soms draag ik te midden van alle gezegende bijeenkomsten een vraag met me mee. Wat dan? Het gaat toch goed? Het Koninkrijk maakt voortgang. Ja, zegt Paulus en toch! Schitterend al die gojim. Ze nemen de woorden in zich op. Ze dragen ze met zich mee. Ze willen nog meer horen dan je kunt vertellen en toch! Mijn eigen mensen dan? Waarom die niet? Elke keer moet ik het helemaal uitleggen. Dan sta ik daar voor al die mensen, die nog nooit van Genesis hebben gehoord en nog nooit van Exodus. Wie Jesaja is, moet ik ze ook eerst helemaal vertellen. En Jeremia, weten zij veel. Ze hebben nog nooit profeten ontmoet in hun leven. Misschien alleen het orakel van Delphi of de Sibylle. Daar weten ze alles van, zij is ook een profetes. Al die Griekse profeten en profetessen kennen ze. Maar ze hebben nog nooit een bijbel vanbinnen gezien. En als ik begin over Tenach, dan kijken ze me met ogen als theeschoteltjes aan en ze zeggen: Wat is dat? Net zoals Miskotte, die vlak voor de oorlog het boek schreef: Edda en Torah. En iemand dacht, dat het twee meisjes waren. Maar de Torah zijn de boeken van Mozes en de Edda is de religie vanuit de IJslandse dichtkunst. Waar heb je het over? Je spreekt geheimtaal, je schrijft geheimschrift. En, zegt Paulus, mijn eigen mensen, ze snappen het niet. Mijn eigen mensen, die de Torah zo kunnen dromen en die het allemaal uit hun hoofd kunnen opzeggen. Doorkneed in de woorden en toch verstaan ze het Woord niet. Of ligt dat nu aan mij?
Ben ik een ketter? Heb ik een aberratie, een afwijking, ben ik op een dwaalweg? Ben ik ontspoord, het spoor bijster? Af en toe lig ik wakker, zegt Paulus, en ik weet: Ik ben gegrepen, ik kom er nooit meer los van. Ik kan met Schulte Nordholt zeggen: We komen nooit van Hem af. Maar toch… hoe kan dat dan? Waarom pakken zìj het niet? Waarom zijn zìj er niet door gegrepen? Af en toe, zegt Paulus, dan lig ik wakker van dat raadsel, dat mysterie, dat gruwelijke mysterie, dat verbijsterende geheim. Waarom al die gojim wel? Ja, zegt Paulus, ik kan zo een hele gemeente beginnen. Vol met gojim, helemaal niet moeilijk. En mijn eigen mensen, stroef, moeilijk, grimmig, waarom? Dat was het raadsel voor Paulus. Het probleem waar hij tegenaan liep. Van daaruit wordt zijn denken over de geschiedenis geboren.
Eigenlijk een oud verhaal. Lucas 15: Een vader had twee zonen. De één bleef bij hem wonen, de ander gaat zijn weg. Een vader had twee zonen, twee pijlen op zijn boog. Twee wijzen om te wonen, twee zonen. Oudste zoon, jongste zoon. Wie ben je? Wie blijft thuis en wie gaat weg? Een vader had twee zonen. Wie hoort erbij en wie niet? Wie kent de vader en wie is vlakbij en toch een vreemde? Jongste zoon, ver weg, ver land, ballingschap. Oudste zoon, je woont nog thuis, hè? Ja, ik ben altijd thuis gebleven, bij vader. Praat je wel eens met vader? Nee, ik werk voor hem. O, je werkt voor vader, compagnonschap, vader & co. Je bent altijd thuis en ‘s avonds dan? Als het werk klaar is, wat doen jullie dan met zijn tweeën, vader en zoon? Nee, TV-kijken, dat doen we nog niet. Nee, wij leven in de eerste eeuw. Maar wat doen jullie dan de hele avond? De hele avond? Ik werk altijd tot het donker wordt, dan gaan we naar bed en ‘s morgens vroeg beginnen we weer. Want we hebben een boerderij en dan heb je geen vrije tijd. Praten jullie wel eens? Eten doen we zo eventjes tussendoor. Heb je wel eens contact met je vader? Nee, dat niet, moet dat dan? Een vader had twee zonen. Raadsel, dus eigenlijk een heel oud verhaal. Misschien is het al veel ouder. Misschien moet je wel teruggaan tot Jakob en Esau of Kaïn en Abel.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
Anneke van der Ree,