Saul en David
29-06-2010 door Dr. K.D. GovertsDe plaats van het boek Samuël in de Schrift
Koning Saul is een merkwaardige figuur in de Bijbel. Deze koning schijnt te zijn opgekomen om meteen weer te verzinken. Het lijkt wel of Saul aan het licht is gekomen om meteen weer in de duisternis te verdwijnen. Het lijkt dat op hèm van toepassing is: een vat tot oneer gemaakt, zoals Romeinen 9 zegt. Karl Barth zegt in dit verband: het ene vat dient als vaas en het andere als nachtspiegel. Is Saul alleen maar opgekomen om àf te gaan? Is hij een illustratie van hoe het niet moet? Is Saul er om de ‘goede herder’ duidelijker uit te laten komen? Maar God is niet een God van willekeur, dat zijn juist al die afgoden. God is de Pottenbakker, die als er een voorwerp mislukt, het overdoet. Hij neemt ook het misbaksel in zijn handen en vormt het net zo lang, totdat ook daar zijn naam op geschreven staat. (vergelijk Jeremia 18). De Bijbel vertelt altijd weer. De Bijbel is geen prekenboek, maar een boek met verhalen. God vertelt genezende verhalen. Hij vertelt net zo lang totdat jij in het verhaal thuiskomt. Al vertellend word je meegeteld. In het Hebreeuws is er een heel diep verband tussen tellen en vertellen. Het boek Samuël was oorspronkelijk één boek.
Zo gaan we het ook lezen en horen, als één verband.
Wij hebben in het zogenaamde O.T. 39 bijbelboeken.
De Joodse telling komt tot 22 boeken.
De 12 kleine profeten werden als één boek geteld.
1 en 2 Koningen werd als één boek geteld.
Dat is ook met 1 en 2 Kronieken en 1 en 2 Samuël het geval. 22 boeken
Het Hebreeuwse alfabet heeft 22 letters. Je gaat van a-z of beter: van aleph tot taw. In 22 letters is heel het Woord uitgezegd. Een merkwaardige, tragische dimensie is het feit, dat er in de Tweede Wereldoorlog ook 22 concentratiekampen geweest zijn. Ook wat dat betreft is de duivel weer ‘de aap van God’, zoals Luther zei. Zo zie je ook heel die lijdensweg van aleph tot taw. Het boek Samuël hoort oorspronkelijk bij de profetische boeken. In de Joodse Schrift bevinden zich verder:
Torah
Jozua, Richteren, Samuël, Koningen (de vroege profeten).
Een profetisch verhaal met het oog op morgen
Als je het boek Samuël leest, heb je dus te maken met profetische geschiedschrijving. Het wordt wel genoemd: profetische reflexie. Profetische bezinning op het verleden, maar vooral op de toekomst. De interesse in het boek Samuël was niet zozeer een belangstelling voor het verleden zonder meer. Men was vooral geïnteresseerd in de toekomst. Het boek Samuël wil gelezen worden met het oog op vandaag en morgen. ‘Vandaag’ was in eerste instantie de tijd waarin men zich bevond en dat was vooral de tijd van de ballingschap. In de ballingschap ontstaat de bezinning. Dan krijg je de vraag naar je identiteit. Wat gaat er nu van ons worden? Wat doen we hier als klein volkje midden in die Babylonische eenzaamheid? Wij hebben geen macht, geen zichtbare goden, geen koning, geen…! Wat is eigenlijk ons bestaansrecht!? Je krijgt dus een bezinning, de vraag naar de weg in de geschiedenis. De vraag naar de weg van God met zijn volk. Kunnen we daar op de één of andere manier een touw aan vastknopen, of is dat de achterkant van een borduurwerk, een wirwar van draden zonder duidelijk plan. Mensen gaan op zoek naar een spoor. Een voetspoor van de Eeuwige. Zijn er sporen te ontdekken in de tijd? Want dan kun je zeggen: ik zet mijn treden in uw spoor, zoals Psalm 17 zegt. Het boek Samuël is dus profetische geschiedschrijving. Martin Buber zegt: “Geschehende Geschichte”. Het is dus niet zozeer: hoe was het vroeger, maar… hoe gaat het worden? Het Woord van God is het bestendige, het duurzame te midden van het voorbijgaande. In een musical over Saul wordt zo mooi gezegd: “Op de puinhopen van het verdriet bouwen wij Jeruzalem, een nieuw bestaan”. Dat is eigenlijk de toon van heel deze geschiedenis. Dit lied mag nooit verloren gaan. Een profetisch verhaal met het oog op morgen. Mensen, die in ballingschap zitten en elkaar verhalen gaan vertellen. Een verhaal vertellen om op verhaal te komen. Een verhaal, dat richting aangeeft.
Hannah is onvruchtbaar, Hannah is Israël
«Er was een zeker man uit Ramataïm-Sofim, uit het gebergte van Efraïm, die Elkana heette» 1 Sam.1:1. Hier horen we meteen een plaatsnaam, die een belangrijke rol zal spelen: Rama. Ramataïm is eigenlijk: ‘dubbel-Rama’. In eerste instantie is Elkana de centrale figuur. Maar straks gaat dat schuiven, dan wordt Hannah de centrale figuur. Een fundamenteel begrip in dit verband is, dat Hannah daar namens Israël staat. Je zou haast kunnen zeggen: Hannah ís op dat moment Israël. Zoals Hannah onvruchtbaar was, zo was het in die tijd met het hele volk, onvruchtbaar en op een dood punt gekomen. De inzet van het boek Samuël is daarom: hoe komen we over dat dode punt heen. Hoe komt er weer leven in die doodssituatie. Zoals er zo mooi staat in een lied:
Midden in de dood zijn wij in het leven,
want Eén breekt het brood
om met ons te leven.
Hannah zit dus ook in zo’n doodssituatie. Het lijkt wel de ballingschap waarin ze verkeert. Eén keer per jaar gaat ze hieruit; dan gaan ze naar het Heiligdom. Maar verder zit ze daar maar in een gesloten circuit. ‘Gesloten deuren!’ Elkana – zijn naam betekent: ‘God heeft in bezit genomen, God heeft verworven’- kwam uit het gebergte van Efraïm. Efraïm staat voor heel het volk, voor de tien stammen, die toen in de ballingschap weggevoerd waren. «Deze had twee vrouwen: de ene heette Hanna en de andere Peninna» 1 Sam.1:2. Hier begint eigenlijk al de tweedeling, de breuk in de eenheid. In vers 1 staat nog nadrukkelijk: «Er was (letterlijk) één man!» Daarin zit ook de hele problematiek, het hele spanningsveld. Hannah. Haar naam hangt samen met chanan = genadig zijn. Peninnah = parel. «Peninnah had kinderen, maar Hannah had geen kinderen» 1 Sam.1:2. Hier wordt meteen het contrast aangegeven, dat nog breed zal worden uitgemeten. Dergelijke bijbelteksten moet je als het ware vóór je zien: Peninnah komt aan tafel met haar kinderschaar en Hannah zit daar alleen. Zeg eens dag tegen tante Hannah. Kinderen zijn een zegen des Heren. Dus je kunt wel zien wie er hier gezegend is! En wie dan geen zegen van God mocht ontvangen, stond toch wel in een verdachte reuk. Hannah is Israël in ballingschap, dat was ook vruchteloos en ten dode opgeschreven. «Hij ging nu van jaar tot jaar (letterlijk ‘van dagen tot dagen’) … om te aanbidden en om te slachten voor de HERE der heerscharen te Silo» 1 Sam.1:3.
De HERE der heerscharen
Dat was dus een markeerpunt in de tijd. Eén keer per jaar ging Elkana met zijn hele familie òp naar het Huis des Heren. Wellicht gebeurde dat op het Loofhuttenfeest. Opmerkelijk is, dat hier die heel bijzondere naam wordt gebruikt: Adonai Tseba’ot, de Here der heerscharen. Dan kun je je afvragen: welke heerscharen zijn dat nu? Sommigen zeggen: dat zijn dus de engelen. Ook zegt men: dat is dat hele leger van sterren en hemellichamen, dat is dat kosmische leger. Maar liever zie ik hierin (in navolging van Levinas): de Mensen, en dan hier toegespitst: de kinderen Israëls. Zo zegt God in Exodus 7 tegen de farao: «Mijn heerscharen zal ik uit Egypte leiden». En in Exodus 12: «En na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des HEREN uit het land Egypte» Ex.12:41. Zo wordt dat zo mooi van de paasnacht gezegd. Hier wordt dus de omgekeerde uitdrukking gebruikt: ‘de legerscharen des HEREN’. Dat leek trouwens niet bepaald op een slagvaardig leger. Het waren de overlevenden van de Egyptische concentratiekampen, mensen met pijn in het hart, kromgeslagen en kapotgebeukt. Mensen met trauma’s in het hart en in de ziel. En toch zegt God: het zijn mijn legerscharen, al konden ze nauwelijks een zwaard hanteren. Juist in het boek Samuël zullen we zien, dat die legerscharen, het volk van Adonai Tseba’ot een heel belangrijke rol speelt. «Ik treed u tegemoet in de naam van de HERE der heerscharen, de God van de slagorden van Israël, die gij (Goliath) getart hebt» 1 Sam.17:45. Dat wordt dus de sleutelnaam van God in het boek Samuël. En in die naam van God zitten de mensen besloten. God neemt ons op in zijn naam. Dat geldt niet alleen voor Israël. In Israël zijn ook de gojim besloten. De kring wordt wijd getrokken. Dat is zo mooi: God zegt niet: Ik ben hier en al die mensen zijn ergens heel ver weg. Hij neemt ons op in zijn naam. God wil in één adem worden genoemd met zijn mensen. «Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer» Gen.2:1. Ook hier zien we weer hetzelfde woord: al hun leger. De Septuagint zegt hier: «De hemel en de aarde en al hun kosmos».
Samuël, Sjemu’el, de naam van God
«Daar waren priesters des HEREN, de beide zonen van Eli, Chofni en Pinechas» 1 Sam.1:3. Eli is hier priester. Ook de zonen vervullen daar het priesterschap. Een priester is er om te bemiddelen tussen God en mens. Een priester is eigenlijk naar het Hebreeuwse woord Cohen een wederoprichter. In het Frans wordt wel gezegd: een reparateur. Hij is bezig met de tikkun, met de wederoprichting van alle dingen. Die twee priesters staan daar hun dienst te verrichten, alleen maken ze er niet veel van! Merkwaardigerwijs hebben deze twee priesters Egyptische namen.
Chofni = kikker.
Pinechas = donkerheid.
Daar lopen dus rond: kikker en donkerheid. Hierbij denk je terug aan die tien slagen van Egypte. Die twee jongens zijn dus in feite Egyptische plagen. In Silo komt het volk dus opnieuw in Egyptische slavernij. Wel uitgeleid uit Egypte, maar toch in Egyptische toestanden, terug naar af. Terug naar het land van Abraham. Straks krijg je in dit verhaal de geboorte van Samuël. Nu betekent Sjemu’el, de naam van God. Tegenover kikker en donkerheid komt daar de naam van de Eeuwige. Door de naam van God wordt het volk straks uitgeleid uit die Egyptische toestanden. Dat is het hele thema van dit boek: mensen, er komt een nieuwe tijd! Vanouds wordt dit boek dan ook genoemd naar deze hoofdpersoon: Sjemu’el. Dat is de naam die overblijft: de naam van God.
De tijd gaat voorbij,
het verleden wordt heden.
Maar wat blijft
is de naam van God.
Eén deel met verdriet in zijn ogen
«En de dag geschiedde, dat Elkana slachtte, dan gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel, maar aan Hannah gaf hij een dubbel deel, want hij had Hannah lief» 1 Sam.1:4-5. Dit is voor de vertalers één van de moeilijkste teksten van het boek Samuël, dat ‘dubbele deel’. Voor ‘dubbel deel’ staat letterlijk: «Eén deel (apajim)». Letterlijk: «Eén deel met toorn». Ze hebben het dus maar vertaald met: een dubbel deel. Zo vanuit het idee: ze hielden zoveel van elkaar, Elkana wou Hannah een beetje troosten en zei: hier, een extra stuk voor jou. Maar, een paar verzen verder staat, dat Hannah niet at. Die extra biefstuk was nou niet zo’n traktatie voor Hannah. De pijn en het verdriet van Hannah wordt de kern van heel het verhaal, want dat zijn ook de tranen van Israël. Dat zijn de tranen van de ballingschap. «Eén deel met toorn» (= apajim) staat er letterlijk. Buber vertaalt: «Hannah kon hij maar één deel geven, mit Kummerblick». Een deel met toorn, met toorn in zijn ogen, met verdriet in zijn ogen. Hij had het zo graag anders gezien. Peninnah en haar kinderen een hele serie ‘delen’, voor Hannah maar één deel. Hij geeft dat ene deel aan Hannah met een gevoel van verbolgenheid. Elkana heeft als het ware een gevoel van onmacht: waarom heeft mijn liefste nu toch geen kinderen. Juist vanuit die onmacht is hij boos: dit is toch niet rechtvaardig! ‘Een dubbel deel’ is dus beslist een verkeerde vertaling. De vertalers zijn ervan uitgegaan: apajim is een woord in de tweevoudsvorm (im). Het eindigt op een tweevouds-vorm, dus dat betekent dan een dubbel deel (zo dacht men). Alle woorden op ajim duiden op twee, vandaar! Wellicht ook met de gedachte: hij gaf aan Hanna één deel, twee keer. Vermoedelijk hebben de vertalers verondersteld, dat de tekst hier een beetje ‘bedorven’ was, zoals dat dan wordt gezegd. Een soort schrijffout misschien. Zo zeggen de commentaren dat dan vaak: “de tekst is bedorven”. «Hoewel de HERE haar moederschoot had toegesloten» 1 Sam.1:5. Hoewel staat er niet – gewoon: en. Rèchem betekent moederschoot.
Sluit God de moederschoot toe?
«Hoewel de HERE haar moederschoot had toegesloten» 1 Sam.1:6. En dan vraag je je af: sluit God moederschoten toe? Moet je soms zeggen, dat is: Oudtestamentisch? Maar dat is een nogal goedkope oplossing. Het staat er zelfs twee keer. Dat maakt het helemaal frapperend. Er staat trouwens HERE, dat is de verbondsnaam: Adonai, JHWH. Als er nu nog gewoon ‘God’ had gestaan! Een sleutel tot het verstaan van deze tekst is: we hebben hier te maken met een profetisch boek. Je mag dit dus niet lezen als een medisch of biologisch rapport. Dan ga je levensgevaarlijke dingen doen. Zeker, als je daar ook nog algemene waarheden uit gaat afleiden. De Bijbel dòet niet in algemene waarheden. “De Bijbel spreekt over het bijzondere, niet over het algemene”. (Miskotte). En de God van Israël is een allerbijzonderste God. Hij is niet de God van het algemene. Je kunt de sporen van God niet zomaar in het algemeen in de geschiedenis vinden. Als je zegt: daar heeft God de hand in, dan dreigt het in vele gevallen te gaan rammelen.
God is niet de ‘Algemene God’.
Vroeger zong men dan:
Gij hebt, o albestierend koning
de plaats bepaald van ieders woning.
Ja, de een wordt in Wassenaar geboren, de ander in Ruanda. Maar dat ‘bestiert’ God niet. Dan ga je van God weer het ‘Opperwezen’ uit de achttiende eeuw maken. God bepaalt niet welke moederschoot er opengaat en welke moederschoot toegesloten wordt. De wereldgeschiedenis die loopt en loopt maar. Op een gegeven ogenblik komt God erIN. “God is de alfa en de omega, maar Hij is niet het hele alfabet”. God komt IN de geschiedenis met ZIJN geschiedenis. Stel je voor, dat je 1 Samuël gaat hanteren in een pastoraal gesprek. Als er een verdrietig echtpaar komt, waar geen kinderen komen. Je kunt dan niet zeggen: dat heeft de Here zo beschikt, Hij heeft jouw moederschoot toegesloten. Maar…, het gaat erom, dat dit een profetisch verhaal is. Hannah beeldt Israël uit. God sluit hier het natuurlijke toe, om het bovennatuurlijke te openen. Peninna staat daar als het ware in de lijn van de gojim, in de lijn van de volkeren. Die volkeren zijn altijd heel vruchtbaar. Dat zie je in Genesis ook al. Bij het volk van God lijkt het wel of ze steeds weer vanuit een gesloten situatie komen: Sarah: geen kinderen. Rebekka: geen kinderen, Rachel: geen kinderen. Steeds weer die onmogelijkheid. Op aarde is het onmogelijk. En dan zie je de lijn tot in het Johannes-evangelie: «Die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn» Joh.1:13. Als er een volk van God wordt verwekt, wordt het van boven geboren. Vergelijk ook: «Gijlieden moet wederom (van boven) geboren worden» Joh.3:7. Het ligt dus niet in de lijn van wat iedereen wel kan maken, het ligt niet in de lijn van de productie, het ligt niet in de lijn van de geslachten. Het is niet een natuurlijk verloop. Bij Hannah werd het natuurlijke dus gesloten. Dat is een profetisch beeld. Dat volk in ballingschap zat op aarde ook met gesloten deuren. En dan zeggen ze: zou er ooit uit ons nog iets voortkomen? Achter die gesloten deuren kan iets nieuws beginnen. In bepaalde zin kun je natuurlijk zeggen: de duivel zorgt ervoor, dat die deuren gesloten blijven. Dat is net als met die ballingschap. Je ziet inderdaad dat daar op een gegeven ogenblik allerlei machthebbers en tirannen zijn, die dat volk van God isoleren, waardoor er niets tevoorschijn komt, het volk van God achter gesloten deuren. En dan is dàt juist het wonderlijke en het profetische, dat God àchter die gesloten deuren tot zijn volk gaat spreken. In de ballingschap begint het nieuwe leven. Terwijl de vijand denkt: ik heb het gewonnen, het volk van God is afgesloten, grijpt God in. Zoals Jesaja zegt: maar de Here doet een afgesneden zaak. Juist in de ballingschap begint het leven te ontkiemen.
Een vreemde bodem is de tijd
die van Uw aangezicht ons scheidt.
Maar midden in dit ballingsoord
verscheen Uw vastberaden woord. (T.Naastepad).
Zo komt ook Jezus in dat Paasverhaal door gesloten deuren. De discipelen zeggen: het is afgelopen, maar dan verschijnt Gods vastberaden Woord.
Haar mededingster prikkelde haar voortdurend
«Haar mededingster (letterlijk benauwer) tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen» 1 Sam.1:6. Tergde (of: prikkelde); dat prikkelen wordt meestal negatief uitgelegd. De rabbijnen leggen dit positief uit: Peninna tracht Hannah uit haar tent te lokken. Hannah bevindt zich in een soort apathie, een lethargische toestand, een soort verdoving; geen uitzicht in het leven. Wat doe ik hier eigenlijk nog. Ze zit wel aan tafel, maar in feite ìs ze er niet, ze kan net zo goed afwezig zijn. Peninnah prikkelt haar: Hannah, word eens wakker! Juist in deze uitleg klopt ook die naam Peninna: Parel. Peninna heeft op haar manier Hanna willen helpen. Je kunt iemand uit zijn tent lokken, door zo nu en dan eens iets te zeggen, wat op dat moment als een steen in de vijver valt. «Jaar op jaar, zo dikwijls zij opging naar het huis des HEREN, handelde hij zo en tergde zij haar; dan weende zij en at niet» 1 Sam.1:7. Letterlijk: «Van dagen tot dagen». En Elkana doet wat hij kan om Hannah te troosten. Elkana vraagt: waarom… waarom… Maar tot nu toe heeft Hannah nog geen woord gesproken. Noch op de woorden van Peninna, noch op het aandringen van Elkana reageert Hannah. Alle pogingen van troost, alle pogingen om haar uit de tent te lokken blijven zonder resultaat. Hannah blijft de zwijgende gestalte. Daar is alleen maar de pijn van het lijden.
En óp stond Hannah!
«Eens, nadat men te Silo gegeten en gedronken had, stond Hannah op» 1 Sam.1:9. Nu gaat er iets gebeuren! In het Hebreeuws is het nog duidelijker: «En óp stond Hannah!» Eindelijk gebeurt er wat. Hannah komt uit de passiviteit. «De priester Eli zat op een stoel bij de deurpost van de tempel des HEREN» 1 Sam.1:9. In het Hebreeuws: hij zat op de stoel…(kissee).
Kissee is het gebruikelijke Hebreeuwse woord voor troon. In de eerste hoofdstukken van het boek Samuël wordt er driemaal gesproken van die troon, van die zetel. Behalve hier, ook in: «Eli zat op zijn stoel aan de kant van de weg» 1 Sam.4:13. «Eli viel achterover van zijn stoel» 1 Sam.4:18. In dìe tijd zat de priester Eli dus op de troon. Een koning was er niet. En in hoofdstuk 4 vàlt hij van zijn troon. Dan is de troon dus leeg. Het thema van het boek Samuël is dus: de troon is leeg. En dat was ook het geval in de ballingschap. In de ballingschap was de troon ook leeg. De laatste koning uit het huis van Juda, Zedekia, was ook gedeporteerd. In 1 Samuel 4 wordt de ark weggevoerd naar het Filistijnenland. Dan is ook het Heiligdom leeg. Wie moet die leegten vullen? In wezen, als de ark naar de Filistijnen gaat, gaat ook de ark in ballingschap. Dat wordt ook letterlijk in hoofdstuk 4 zo gezegd. Daar wordt in dit verband het woord galah gebruikt, wat ballingschap betekent. Voor de ballingen in Babel was deze geschiedenis niet zo maar een stukje volksverleden. Nee, dat beleefden ze nù! En dan komt bij de ballingen de vraag op: waar is het mis gegaan? De wens van het volk om een koning te hebben, kwam uit dit gegeven voort: de troon was immers leeg! Bovendien was het Heiligdom leeg. Er was dus een vacuüm.
En dan zegt de musical:
God mag het weten, waar zijn we aan toe,
Eli, de priester, versleten en moe.
Leiding verwatert, drijft mee met de stroom
priesters verprutsen Israëls droom.
Eli, Eli, staar je niet blind,
jouw bloedeigen zonen zijn jou kwaad gezind.
Ze plunderen de potten, ze honen en spotten,
ze leggen jouw kop in een striemende strop.
Hoe nu toch verder, we zijn als los zand,
chaos, in flarden en los in de band.
Wie wordt de leider en veegt de boel schoon, wie heeft het antwoord, wie zet de toon? Maar dan staat Hannah op! «En bitter bedroefd bad zij tot de HERE en weende zeer» 1 Sam.1:10. Letterlijk: «En zij weende en weende». De eerste keer dat je Hannah iets hoort zeggen is dus in het gebed. Ze praat niet tegen Elkana, niet tegen Peninna; als ze eindelijk spreekt, zal het tot God zijn. “Dat is een kenmerk van haar waardigheid en haar bestemming”.
Het boek Samuël begint en eindigt met een moeder
Bij het lezen van het eerste vers van 1 Samuël 1: er was een man,… denk je: het wordt natuurlijk een patriarchaal verhaal. Maar het blijkt een matriarchaal verhaal te worden: een verhaal over een moeder. Dat is een diepe gedachte: het boek Samuël begint met een moeder. In het boek Samuël zijn de moeders de sleutelfiguren. Aan het begin van het boek Samuël staat de gestalte van een vrouw, die geen moeder kon worden. Aan het eind in 2 Samuël 21 staat het verhaal van een vrouw die geen moeder meer wàs.
Hannah en Rispa
Dat hele boek Samuël staat gespannen tussen Hannah en Rispa. Een vrouw die nóg geen kinderen heeft en een vrouw, die geen kinderen méér heeft. Een heeft ze nóg niet, de ander heeft ze niet méér. Het hele boek Samuël staat tussen nog niet en niet meer. Nog niet en niet meer: dat is de ballingschap. We zullen ook in het boek Samuël zien, dat ondanks mannen als David en Saul de vrouwen een zeer belangrijke rol spelen. Daar waar de mannen het af laten weten, legt God de geschiedenis in de handen van een vrouw. De Hanna’s en de Rispa’s knopen de eindjes aan elkaar. De Talmud zegt ook: de vrouw is het huis. En als de mannen dakloos zijn en zwerven, dan is er nog een vrouw aan het begin en een vrouw aan het eind om ze op te vangen. Rispa is de vrouw wier zonen worden opgehangen en waar zij bij de lichamen de wacht houdt. «Toen nam Rispa, de dochter van Ajja, een stuk stof en spreidde het voor zich uit op de rots; van het begin van de oogst af tot er water van de hemel op hen neerstroomde; en zij liet overdag het gevogelte des hemels niet toe zich op hen neer te zetten, noch het gedierte des velds bij nacht» 2 Sam.21:10. Als David hoort wat Rispa, de bijvrouw van Saul, heeft gedaan, laat hij de beenderen van Saul en Jonathan halen. «En hierna ontfermde God Zich over het land» 2 Sam.21:14. Er komt dus ontferming. En die ontferming komt via Rispa. Rispa vangt het falen van de mannen op. Rispa is een magistrale gestalte; Rispa is een door en door Messiaanse figuur. Terwille van de Rispa’s bestaat de wereld voort. Rispa staat daar op haar eenzame wachtpost. En al de dagen van de oogst houdt zij daar de wacht. Totdat het water uit de hemel gaat nederstromen. Zo houdt Rispa de wacht bij de doden. De mensen zullen wel getracht hebben Rispa over te halen om weg te gaan. Wat heeft het voor zin om de wacht te houden bij een knekelveld. Rispa heeft er iets van begrepen: de eerbied voor mensen. Mensen moet je niet afschrijven, zelfs hun doodsbeenderen niet. Zij waakt over de doodsgrens heen. Dat is nu typisch het volk Israël in de ballingschap. Wacht houden, daar waar alles dood is, omdat je weet: en toch! De vijand heeft niet het laatste woord. Zo is Rispa, de dochter van Ajja een gestalte van de Messias. Zo staat Hannah aan het begin met haar tranen en Rispa aan het eind met haar sac, haar doek op de rots. Zo wordt het Koninkrijk van God gebouwd door mensen, die zeggen: wij geven het niet op, we houden de wacht. We blijven waken, net zolang tot er verzoening komt. Want met verzoening eindigt dit verhaal (v.14). Letterlijk staat er: «De HERE liet Zich bidden over het land». Het woord, dat hier gebruikt wordt betekent eigenlijk: een opening maken. God maakte een opening over het land. Juist als de zaak potdicht zit. Er gaat een venster open. Er komt verademing. Zo worden Saul en David, Samuël en al die anderen omsloten door Hanna aan het begin en Rispa aan het eind. En bovendien: Rispa is een bijvrouw van Saul. Saul was op dat moment al voorbij en dan ook nog een bijvrouw! Iemand van de zijlijn, een randfiguur. Wat heeft de bijvrouw van een gestorven koning nou nog te vertellen. Op een dag waren de soldaten van de koning bij Rispa aan de deur gekomen om haar zonen mee te nemen. En Rispa neemt afscheid van haar zonen. Dan worden de zonen van Rispa weggevoerd. Geboren om dood te gaan. Een moeder, die haar zonen ziet weggaan: dat is helemaal de ballingschap. Opgeschreven ten dode. En Rispa is helemaal de symboliek van een volk, dat haar zonen ziet weggaan. Deze geschiedenis heeft te maken met een bloedschuld, die op Saul rust (2 Sam.21:2), omdat hij de Gibeonieten gedood heeft. «Toen riep de koning de Gibeonieten en zeide tot hen – de Gibeonieten nu behoorden niet tot de Israëlieten, maar tot de rest der Amorieten en ofschoon de Israëlieten hun een eed hadden gedaan, had Saul in zijn ijveren voor de Israëlieten en voor de Judeeërs getracht hen om te brengen. David zeide dan tot de Gibeonieten: Wat kan ik voor u doen en waarmee kan ik verzoening bewerken, opdat gij het erfdeel des HEREN zegent?» 2 Sam.21:2,3. Die schuld moet verzoend worden. En dan kom je natuurlijk in een heel vreemd circuit terecht. David moet het vonnis uitspreken en voltrekken. David was wel de man naar Gods hart, maar in bepaald opzicht heeft hij toch in een parket gezeten, waaruit hij zich ook niet ontworstelen kon. David zit op een gegeven ogenblik in een stuk Oudoosterse rechtspraak, wat je op geen enkele manier kunt rijmen. Dat heeft ook alles te maken met een gebroken schepping, met een toestand, die al zo misvormd is. Op dat moment is de wereld een soort kraakpand. Dingen worden dan op een heel huiveringwekkende manier ‘rechtgezet’. Dit moet je ook niet lezen in de zin van: zo hoort het. Je moet het lezen als: kijk, zo gaan de dingen in deze wereld. Zo gaat dat in en rond die ballingschap. Zo gaat dat in Ruanda en in Irak. Zo is die verbijsterende loop van de volkeren. Rispa was dus de dochter van Ajja; wat havik betekent. Zij staat daar op de rots en stuurt de roofvogels weg. «Toen deed zij een belofte en zeide: HERE der heerscharen(!)» 1 Sam.1:11. Hannah doet een beroep op de Naam.
Bidden is: je beroepen op de Naam.
Zien, gedenken, en niet vergeten
«Indien Gij ziet, ja ziet (letterlijk) naar mijn neergebogenheid en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft (letterlijk: een zaad van mannen)» 1 Sam.1:11. Je ziet in deze tekst drie sleutelwoorden: zien, gedenken, en niet vergeten. Dat is in de ballingschap heel belangrijk geworden: zou God ons zien, zou Hij gedenken, niet vergeten? De ballingschap is juist het land van de vergetelheid. De titel van een boek luidt: “Zij vielen uit Gods hand”. Het gaat er juist om, dat die ballingen niet uit de hand van God zijn gevallen.
In ‘het zaad’ zou heel de aarde gezegend worden
Dat is juist weer een sleutel door heel de Bijbel heen: zal er zaad zijn? Het is belangrijk hier zaad te vertalen in plaats van nakomeling. Het komt in zekere zin natuurlijk wel op hetzelfde neer, maar in de taal hoor je bij de vertaling met ‘zaad’ méér dan met ‘nakomeling’.
Henk Abma zegt: de Bijbel spreekt horizon – taal. Dat is iets anders dan ‘horizontaal’. Taal van de horizon, dan krijg je weer vergezichten. En bij de vertaling: ‘mannelijke nakomeling’ gooi je de taal plat. Dan is de taal te horizontaal geworden, te plat en dan past het in je zak. Dan wordt de Bijbel een pocketboek. Het gaat hier om een volk, dat op een dood punt is aangeland. Het werd noodzakelijk, dat er zaad zou komen; dat is het zaad van Abraham. Dat is het zaad waarover Genesis 3 reeds spreekt. Het begrip zaad omvat veel méér dimensies dan ‘nakomeling’. Want als er geen zaad is, wat moet de aarde dan? Zaad moet in de aarde. Bij nakomelingen kun je dat moeilijk zeggen. Het zaad, dat in de aarde viel, omdat het volle schoven wil. (T.Naastepad). Dan ga je zingen over het zaad. Daarom vertelt Jezus ook die gelijkenis van de zaaier; dan hoor je het verband.
Een zaaier ging uit om te zaaien,
hij zaaide zo wijd als de wind,
zo wijd als de winden waaien
waar niemand een spoor van vindt.
en maak ons tot moedergrond! (Liedb.54)
Vergelijk ook: «Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien» Ps.126:5.
Dan hoor je het verband. Iemand deed in dit verband de uitspraak: “Als je de teksten niet goed vertaalt, knip je de draadjes door. En als je de draadjes doorknipt, valt het licht uit”. Dan krijg je vertalingen als “Groot Nieuws”, die dan historische bijzonderheden geven en geen diepgang. Je leest dan: lang geleden was er eens een moeder en die wilde zo graag een kind hebben. Hannah zelf zal dit ook zo gevoeld hebben. Zij heeft heel diep gevoeld: we zitten op een dood spoor. Het probleem voor ons, twintigste-eeuwers, is, dat wij de verbanden niet meer horen. Dan krijg je de “Bijbel in de omgangstaal”, maar dan pas je de Bijbel aan, aan de doorsnee-schedel van de twintigste-eeuwer. In de tijd van de Statenvertaling paste de schedel van de toenmalige lezer zich juist aan bij de Bijbelvertaling. In die tijd (van Hannah) had men nog dat sterke associatieve denken, het ging om dat zaad. Hannah kende natuurlijk ook die verhalen over Abraham, over het zaad van Abraham. In dat zaad zou heel de aarde gezegend worden. Als dat zaad nu ophoudt, dan heeft God geen bondgenoot meer op aarde.
Het woord van Hannah in het grote verband
Dan kun je misschien opmerken: als het Hannah nu ècht alleen maar om dat zaad te doen was, dan hoefde ze zich toch niet zo ongerust te maken, want Peninna had immers wèl zaad? Maar dan bezien we het volgende: zelfs, als Hannah dat niet bedacht zou hebben, dan nog! Dan gaat het erom: hoe lezen wij die tekst!
Die vertellers hebben dat woord van Hannah in een verband gezet. (1 Samuël 1). Ze hebben het gezet in een heel bijbelboek (Samuël). Die rabbijnen hebben het boek Samuël gezet in het geheel van de Bijbel, die bij Genesis begint. Vanaf dàt moment is het niet meer interessant om te vragen: wat heeft Hannah gedacht; dat weet je trouwens niet zo precies. Het is zelfs niet het belangrijkste om je af te vragen: wat heeft de verteller van 1 Samuël 1 gedacht, ook dat is niet zo bekend. Het gaat erom: wat zegt de hele compositie van de Bijbel. En wat zegt 1 Samuël 1 als deel vàn die compositie. 1 Samuël 1 is ingecomponeerd in een geheel. En binnen het geheel gaat de tekst veel meer zeggen dan hij apart zou kunnen doen. Op je eentje zingen is meestal niet zo mooi als in een koor. En binnen dat hele koor kan het zijn, dat die ene stem ook tot zijn recht komt. 1 Samuël 1 is dus niet los verkrijgbaar. Elke bijbelschrijver heeft heel wat gezegd. Maar samen hebben ze veel meer gezegd dan dat ze ooit hadden kunnen denken. «Samen met al de heiligen», zegt Paulus. En dan zou het kunnen, dat op een dag de schrijver van het boek Samuel zegt: hé, halen jullie dát eruit? Die stemmen gaan ‘in stereo’ klinken. Hannah bidt dus om zaad. En omdat dat woord ‘zaad’ in een bepaald kader komt te staan, dat al bij Genesis begint (want als je de profetische boeken gaat lezen, dan heb je de Torah in je achterhoofd; want dat is altijd de basis) krijgt het veel diepere betekenis dan in een losstaand verhaal. 1 Samuël 1 is vanouds in de synagoge gelezen als profetenlezing op Nieuwjaarsdag. De Torah-lezing op Nieuwjaarsdag is: de geboorte van Isaäk, Genesis 21. Het gaat hier blijkbaar om het begin van een nieuwe tijd. De tekst staat dus in een verhaal. Dat verhaal staat weer in een boek. En dat boek staat weer in een geheel van boeken. De tekst, het verhaal en het boek krijgen hun betekenis in het geheel van boeken. In de compositie komen de verschillende onderdelen eerst goed tot hun recht. Het probleem bij veel moderne bijbelvertalingen is, dat ze die compositie bij de vertaling niet voldoende in acht nemen. Vandaar dat ze bijvoorbeeld ‘nakomeling’ vertalen in plaats van zaad. Doordat al die stemmen ‘samenstemmen’, krijg je een achtergrondmuziek, die mee gaat klinken. Als Jezus gaat vertellen: een zaaier ging uit om te zaaien, dan klinkt daar heel dat verhaal vanuit Genesis 3 in mee en het gegeven van het zaad van Abraham. «Een zaad GEEFT, zal ik die voor zijn gehele leven de HERE GEVEN» 1 Sam.1:11.
De besnijdenis van de tijd
«Een zaad GEEFT, zal ik die voor zijn gehele leven de HERE GEVEN» 1 Sam.1:11. Als U mij een zaad geeft, zal ik het u geven: al de dagen van zijn leven. Helaas is ook dit door het NBG wegvertaald. De Hebreeuwse mens denkt in dagen. Dagen betekent de tijd, die je krijgt op aarde om mens te worden. Daarom mag je dat woord dagen niet zo maar laten verdwijnen. Dat woord heeft weer een dimensie méér. En als de Israëlieten in de woestijn manna krijgen, staat er letterlijk: een dagmaat op zijn dag, Ex.16. Er staat ook geschreven: leer ons onze dagen tellen. De dag is gegeven tijd. De dag is ‘tijd op mensenmaat’, genadetijd. God geeft je niet zomaar een jaar, want dan weet je niet wat je ermee moet. ‘Elke dag krijg je een dag‘. Dat kun je net behappen.
André Neher zegt: dat is de besnijdenis van de tijd. Dan heb je niet zomaar ‘een zee van tijd’. Een zee van tijd ontaardt meestal in een ‘chaos van tijd’. Dat is vaak de tragiek van de moderne mens: op donderdag zegt men al: “Prettig Weekend”. Genesis 1 begint ook met dagen. In die zeven scheppingsdagen zit heel het patroon van de sjabbat en de synagoge.
De nazireeërsgelofte
«En geen scheermes zal op zijn hoofd komen» 1 Sam.1:11. Hij wordt dus een Nazireeër. «Zij maakte haar bidden veel voor het aangezicht des HEREN en Eli bewaakte haar mond» 1 Sam.1:12 (letterlijk). Eli zit als wachter bij de deur én hij zit als een wachter bij Hanna’s mond. Hanna wil Samuël dus aan de Here geven. Uiteraard moest Samuël zelf ook willen. Je moet dit dus niet lezen als een voorbeschikking. Je moet dit meer profetisch zien. Je kunt dit niet zonder meer in het persoonlijke vlak toepassen. Want dan kun je wel eens brokken maken. Zoals een moeder een kind ‘aan de zending belooft voor Gods aangezicht’. Als moeder kun je je kind niet op die manier predestineren. Zo’n kind wordt soms later ook nog in de bedoelde richting gestuurd. Hanna doet voor haar kind de zogenaamde nazireeërsbelofte. Geen scheermes mocht op zijn hoofd komen, zie Numeri 6. Het haar was het symbool van de toewijding.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds