Messiaanse verwachtingen
14-07-2010 door Dr. K.D. GovertsBij de bespreking van messiaanse verwachtingen kunnen we dat onderwerp langs twee lijnen benaderen. De ene lijn is een huis, een messiaans huis, het huis van David. En we denken dan speciaal aan een tekst waarin God tot David zegt: «De HERE zal u een huis bouwen» 2 Sam.7:11. Een huis roept allerlei gedachten en beelden op, in ieder geval ook de gedachte van heimwee, verlangen naar een veilige plek. De andere lijn waar we iets over zullen zien is: De messiaanse verwachtingen in de Evangeliën. We willen dat dan wat gaan toespitsen rondom de gestalte van Jezus aan de ene kant en Judas aan de andere kant. Vanuit dit gezichtspunt zullen we heel andere perspectieven zien dan we altijd hebben gedacht.
Dit huis voor nu en later
Dit huis voor nu en later
Wees welkom in dit huis van Eén,
waar mensen samenkomen.
Treed binnen door die open deur
en laat de woorden stromen.
Wees welkom in dit huis van meer,
waar mensen willen leven.
Kijk om je heen en proef de sfeer
van breken, delen, geven.
Hij ging voor ons door hel en vuur,
maar toch is Hij hier in dit uur
om uit te delen brood en wijn,
Hij wil hier met ons samen zijn.
Wees welkom in dit huis van nu,
waar mensen durven dromen.
De toekomst is nog niet voorbij
en wat niet is kan komen.
Wees welkom in dit huis van straks,
waar mensen kunnen hopen.
Achter de grenzen van de horizon
daar ligt een weg wijd open.
Hij ging voor ons door hel en vuur,
maar toch is Hij hier in dit uur
om te delen brood en wijn,
Hij wil hier met ons samen zijn.
Dit huis voor nu en later, daar zit het helemaal in. Het is het huis van Eén, die Ene, die allen om Zich heen verzamelt. Het is dus het huis van Eén, maar het is ook het huis van meer. Het is het huis van nú, het huis voor vandaag. Maar ook: het huis van straks. Huis voor nu en later; misschien ook wel het huis tùssen nu en later, huis voor onderweg, huis voor reizigers die daar ergens langs de weg vermoeid, zwervend, afgemat een pleisterplaats vinden, een plaats om op adem te komen. Op taal moet je zuinig zijn Cornelis Verhoeven, emeritus hoogleraar in de wijsbegeerte in Amsterdam, schreef onlangs een heel treffend stukje. Hij zegt: soms zie je dat er in de taal bepaalde dingen verdwijnen. Je ontdekt dan weer dat je zuinig moet zijn op woorden, zuinig op taal, je raakt zo gemakkelijk iets kwijt. Neem nu bijvoorbeeld het woord genade, wie kent het nog? In de maatschappij van vandaag hoor je dat woord niet meer en in het spraakgebruik op straat is het ook zoekgeraakt. Maar het vreemde is, dat de tegenhanger, ongenade, nog wel degelijk bekend is. Ik heb hem ongenadig de waarheid gezegd, zo wordt dan met een zekere voldoening opgemerkt. Het enige restant dat nog overgebleven is, is dan wanneer jongens met elkaar vechten en de een bovenop de ander zit, de triomfator de overwonnene laat zeggen: genade! Afgedwongen genade. Maar in de verhalen van God gaat het toch om iets anders. Niet dat God bovenop ons gaat zitten en ons verplettert en vervolgens iets gaat afdwingen, maar Hij heeft een geheel ander verhaal. En dat verhaal ‘gaat’, dat gaat nog steeds en dat houdt ook niet meer op. En daarom kan het heel goed zijn, als mensen met nieuwe oren het oude verhaal weer leren horen, langs welke wegen dan ook. Op taal moet je zuinig zijn, zuinig met woorden. Ik denk: daarom heeft God ook een huis. Een huis als een bewaarplek om die kostbare woorden te bewaren. In de tabernakel stond een ark. En die ark, wat het verder ook geweest moge zijn, was in ieder geval een bewaarkist. In die ark werden de tien woorden bewaard, om er zuinig op te zijn. “Gij zult de woorden bewaren”. Van Samuël wordt gezegd: «De HERE was met hem en liet geen van zijn woorden ter aarde vallen» 1 Sam.3:19. Al die woorden werden bewaard en opgevangen. Woorden kunnen zoveel doen! Die moeten niet zomaar ergens in de lucht gaan vliegen of ins blaue hinein verdwijnen, maar ze moeten bewaard blijven. En ook tegen Jesaja wordt gezegd: schrijf het nu maar op, dan wordt het bewaard. En ook Jeremia heeft het ervaren, bijna aan het eind van zijn bediening, als hij daar in de gevangenis zit, in het belegerde Jeruzalem. Dan worden zijn woorden opnieuw, voor de tweede maal opgeschreven, opdat ze bewaard zouden blijven. «Zo zegt de HERE, de God van Israël: Schrijf alle woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek» Jer.30:2. Een huis voor nu en later. Een huis, een woord om in te wonen. Als je dan denkt aan een huis, dan kom je allereerst terecht bij het verhaal dat opgetekend staat in het boek Samuël. Daarbij moeten we even bedenken, dat dat boek Samuël in de Joodse canon bij de profetische boeken hoort. Het is een profetisch verhaal, dus het is geschiedschrijving met het oog op morgen. Een verhaal met het oog op de toekomst. Niet zozeer een terugblik als wel een vooruitzien. Zoals gezegd wordt: “Terugblik op de toekomst”. Even omkijken om beter vooruit te kunnen zien. “Van huis tot huis” wordt over dit verhaal gezegd. En dat is ons leven: van huis tot huis. Sommige mensen verhuizen heel vaak, sommige mensen zijn hun leven lang op zwerftocht, anderen zijn meer honkvast. En toch is ieder mens ten diepste op weg van huis tot huis. Elk mens is diep in zijn hart op zoek naar een huis, een huis voor het hart. Niet alleen een huis als een blok beton, waar je al je spullen kwijt kunt, maar een huis voor je hart.
Een toegesloten moederschoot
«Jaar op jaar, zo dikwijls zij opging naar het huis des HEREN, handelde hij zo en tergde zij haar; dan weende zij en at niet» 1 Sam.1:7. Het is dus heel tekenend, dat het boek Samuël, waarmee we bedoelen 1 en 2 Samuël tezamen, meteen begint met: opgaan naar het HUIS. En je ziet ze daar gaan: Elkana, Peninna, Hanna. Heel dit eerste hoofdstuk staat in dàt teken: ik zal opgaan naar Gods huis; hierbij wel te bedenken, dat het op dat moment bepaald niet met gejubel en gejuich ging. Het was een opgaan met tranen, met veel verdriet, met verborgen pijn, met een toegesloten moederschoot. En een toegesloten moederschoot had ook betrekking op een toegesloten periode, want de schoot van Israël was toegesloten. Dit was veel meer dan alleen een individuele zaak. Heel Israël werd daar uitgebeeld, Israël met een toegesloten schoot. Israël op dat moment, in die periode, niet in staat om kinderen, om zonen voort te brengen. Een toegesloten toekomst; Hanna en Israël vallen samen, Hanna ìs Israël, Hanna is de gestalte van haar volk, zij is de draagster van de toekomst van Israël en daarmee de draagster van de toekomst der volkeren. Dat alles lag op de schouders van deze breekbare vrouw. In vers 7 valt het accent dus op Hanna: «Zo dikwijls zij opging». Je zou zeggen: de hele familie ging toch op? Man, twee vrouwen, reeks kinderen van Peninnah… En toch, hier in vers 7 wordt de zaak toegespitst, het is haar opgaan naar het huis van de Heer. Opgaan naar het huis van God. Zo gaat een mens op weg, mensen op weg naar God, mensen op weg naar een huis. Tegelijk voel je de tragiek, je ziet die donkere wolken zich samenpakken boven dat huis, want het zal niet zolang meer duren of dat huis daar in Silo is er niet meer. De schaduwen beginnen al te komen.
Want nabij is uw naam
«Nadat zij hem gespeend had, nam zij hem mee en zij bracht hem, een kleine jongen nog, in het huis des HEREN te Silo» 1 Sam.1:24. Dit verhaal in 1 Samuël 1 begint in het huis van God en het eindigt in het huis des HEREN. Let ook op de naamswisseling. «Beth Elohim» 1 Sam.1:27. «Beth Adonai» 1 Sam.1:24. Het huis van God en het huis van de Eeuwige. Het is net alsof de God die daar in het begin wordt genoemd aan het eind van het verhaal een naam heeft gekregen. Hij is helderder geworden, meer in beeld gekomen. In de geboorte van deze zoon der belofte, in het openen van de toegesloten schoot, in het openen van de gesloten toekomst wordt zijn naam openbaar. Mensen gaan ontdekken wie Hij is, zijn naam komt nabij, zoals gezegd wordt in Psalm 75: «Want nabij is uw naam, men vertelt uw wonderen» Ps.75:2. Die naam is nabij en daarom staat er dan ook achter: men vertelt uw wonderen. Waar de naam des Heren nabij komt, daar komen zijn daden ook nabij, daar wordt een verhaal geboren. Dit hele verhaal wordt omlijst door dat huis. In vers 7 het huis van God en in vers 24 het huis van de Heer. Het is net alsof dat huis om Hanna heen staat, om Hanna met haar verdriet, met haar pijn, met haar woordeloze tranen. Want er staat uitdrukkelijk: «Maar haar stem niet te horen was». 1 Sam.1:13. Gij, die de stomgeslagen mond verstaat. «Maar haar stem niet te horen was» 1 Sam.1:13. Niemand hoorde haar, zegt vers 13. Ze sprak alleen maar bij zichzelf, alleen haar lippen bewogen, ze sprak ‘op haar hart’. Zelfs de dienstdoende priester kon haar stem niet vernemen. Hierdoor staat Hanna opnieuw model voor zoveel mensen, wier stem niet te horen is. Zoals het lied zegt: Gij, die de stomgeslagen mond verstaat. Zo’n regel gaat heel diep en reikt heel ver. Dit huis van de Heer omvat alle mensen, wier stem niet te horen is. Het woordeloze leed wordt omvat door dit huis. Want tussen vers 7 en vers 24 wordt heel het verhaal verteld van Hanna met haar gesloten situatie, met de pijn van haar hart, met de lengte van haar gebed, met de bitterheid van haar ziel. Soms kan een mens zo verbitterd worden, omdat het allemaal anders gelopen is dan hij gedacht had. Het ging niet zoals je hoopte en het leven was niet wat je ervan verwacht had. Het ging anders en je zou de klok terug willen draaien, maar daar kun je niet bij. “De lange tafels van de tijd” wordt er dan gezegd door een Joodse dichter. En daar zitten de mensen aan die lange tafels en ook Hanna zit aan die lange tafel van de tijd. En de tijd schuift aan haar voorbij en ze kan alleen maar kijken met grote ogen. Maar dat huis van de Heer omvat haar lange gebed, omvat haar stemmeloze woorden. Dat huis van de Heer omvat haar hele verhaal. Dat huis van de Heer omvat ook de geboorte die niet kon, de geboorte aan de dood voorbij. Daarom heeft God een huis, voor al die mensen die nog geboren moeten worden. Je zou haast zeggen: boven dat huis kun je schrijven: “prenataal”, ‘vóór de geboorte’. En misschien herken je dit in je eigen hart, er moet nog gebóren worden.
Prenataal
Ik ben nog niet geboren.
Hoor, maar ik kan niet horen,
ik ben nog niet geboren,
ik ben niet IK.
Mensen die wachten op hun geboorte.
Israël dat wacht op het moment, op de dag van het geboren worden. Maar God zegt: Ik heb in ieder geval een huis, mijn huis is speciaal voor jou. Het huis dat het verdriet en het gemis van Israël omvat. Dit huis omvat het verdriet van mensen, dit huis is ruim genoeg. Zo begint het verhaal van Samuël. En dan denken we aan David, die zo graag een tempel wilde gaan bouwen: Zoudt gij voor Mij een huis bouwen? «Toen de koning in zijn huis was gaan wonen» Sam.7:1. Letterlijk: «En het geschiedde». Hier krijgt het woord HUIS messiaanse contouren, het krijgt een messiaans karakter. Hier in 2 Samuël 7 staat een verhaal over David, die aan alle zijden rust gekregen had. De koning zat in zijn huis, dus niet ‘paleis’ zoals het NBG neergezet heeft, blijkbaar denkende: als de koning ergens zit, is dat natuurlijk in een paleis. In dit vers is sprake van ‘de koning’, niet van ‘David’. Hij wordt hier dus in zijn ambtelijke status vermeld. «Zeide de koning tot de profeet Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen paleis, terwijl de ark Gods verblijft onder een tentkleed» 2 Sam.7:2. Letterlijk: «Ik (krijgt nadruk) ben gezeten in een huis van ceders». Ik woon in een prachtig huis en de ark van God zit onder een tentkleed, letterlijk: «In het midden van het gordijn». En de reactie van de profeet Nathan is dan: «Doe al wat in uw hart is, want de HERE is met u» 2 Sam.7:3. Maar dan komt de nacht en in die nacht komt het woord van de Eeuwige. «Ga, spreek tot mijn knecht, tot David» 2 Sam.7:5. Let op de verandering van toon. Nu niet meer: de koning, maar mijn knecht. En die knecht krijgt een naam, «Spreek tot David». De sfeer is nu niet meer hoog en verheven, de ambtelijke taal wordt omgezet in de taal van het hart. God ziet geen koning, maar God ziet zijn dienstknecht, ziet David. Voor Mij heb je een náám. «Zoudt gij voor Mij een huis bouwen om in te wonen?» 2 Sam.7:5. En gij krijgt hier de nadruk. «Ik heb immers in geen huis gewoond van de dag af, dat Ik de Israëlieten uit Egypte voerde, tot nu toe, maar Ik ben rondgetrokken in een tent, in een tabernakel» 2 Sam.7:6. Letterlijk: «Niet gezeten in een huis vanaf de dag van mijn opgaan en mijn omhoogbrengen van de kinderen Israëls ……maar Ik was wandelende in een tent en in een misjkan». (=woning). Altijd mobiel, altijd onderweg. God zegt: Ik ben altijd onderweg geweest, net als mijn mensen. En zolang mijn mensen onderweg zijn, ben Ik het ook. Op reis, Medereiziger samen met mijn mensen om te gaan. En Ik heb nooit gezegd: «Waarom bouwt gij Mij niet een huis van cederhout? 2 Sam.7:7. En dan de sleuteltekst: De HERE zal u een huis bouwen «Sedert de tijd dat Ik richters over mijn volk Israël aangesteld heb. Ik zal u rust geven van al uw vijanden. Ook kondigt de HERE u aan (Hij gaat u melden): De HERE zal u een huis bouwen». 2 Sam.7:11. Deze tekst, deze laatste zin, is de sleuteltekst van dit hele hoofdstuk. Letterlijk: «Een huis zal maken voor u de Eeuwige». God zegt: we keren de zaken om, je hoeft niet een huis te bouwen voor Mij, Ik zal een huis bouwen voor jou. David had dus een voornemen, maar de belofte van de Here overstijgt dit plan. God zorgt voor onderdak voor zijn mensen.
Het huis van David
Dit kun je in verschillende dimensies opvatten.
1. Het koningshuis, de dynastie. Zoals wij spreken over het Huis van Oranje. Zo komt er ook het huis van David. En dat huis van David zal doorgaan van geslacht tot geslacht.
2. Een huis in de tijd.
3. Een huis in de ruimte.
Het is ook een plek om te wonen. Als God zorgt voor het huis en als dat de naam krijgt “Huis van David”, wordt het:
4. Huis van de Geliefde.
Dat reikt nog veel verder, want dat betekent dat daar een huis zal zijn op aarde, waar mensen terechtkunnen. Want dat was immers de toon van 1 Samuël 1 en daarmee van het hele boek Samuël. Dat betekent dat er een huis zal zijn, waar mensen terechtkunnen met hun vragen, met hun hart, met hun verdriet en hun gemis, met hun onzekerheid soms.
Een huis! Dat is de sleutelbelofte van het boek Samuël. God zorgt voor een huis, daar waar mensen zich dakloos voelen. Een huis voor nu en later, waar mensen durven dromen; de toekomst is nog niet voorbij. Wonderlijk gezegd: “De toekomst is nog niet voorbij”. Dat lijkt op het eerste gehoor zo vanzelfsprekend, alsof iemand een open deur aan het intrappen is. Iemand die nuchter en zakelijk denkt, zal onmiddellijk antwoorden: nee, natuurlijk niet, het verleden is voorbij, de toekomst komt nog.
De toekomst is nog niet voorbij
Maar toch ligt dit anders. Dit wordt gezegd tegen mensen, die denken dat de toekomst wèl voorbij is. En dat kan, dat een mens zóveel heeft meegemaakt; tè veel; je hebt alles al gehad; het is voorgoed te laat; het kan niets meer worden. Alleen het verleden is er nog als een loden last. Wat verwacht je nog? Heb je nog Messiaanse verwachting? En dan dat woord: de toekomst is nog niet voorbij! Dan ga je dat woord horen en het wordt in je oren gelegd en het wordt in je ogen gelegd. Er kòmt nog wat. Paulus zou zeggen: vertroost elkander dus met deze woorden. «Opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere mensen, die geen hoop hebben» 1 Thess.4:13. «Vermaant (vertroost) elkander dus met deze woorden» 1 Thess.4:18. Als het ware om aan te geven, zoals hij zegt: «De Here tegemoet in de lucht» 1 Thess.4:17. We gaan de Here tegemoet. En dan die wonderlijke bijvoeging: ‘in de lucht’. Waarom nu in de lucht? Misschien wel om deze reden: Bernard Chouraqui schreef een prachtig verhaal over Jezus, vanuit zijn Joodse achtergrond. En hij zegt: één van de voornaamste punten in het optreden van Jezus, in zijn hele prediking en in zijn daden, is: Jezus heeft mensen opgetild uit de zwaartekracht. Het leven is vaak zo zwaar, loodzwaar. Mensen komen vaak niet van de grond. Het leven is vaak als lood in je schoenen en als lood aan je voeten. Mensen gaan vaak hun slepende gang, moeizaam door het leven. Ze proberen zich voort te bewegen en soms proberen ze ook iets van de grond te krijgen. En Jezus was bezig om mensen òp te tillen uit hun zwaarte, om het leven weer licht te maken, om de zwaartekracht te doorbreken. Opgetild uit die sfeer van lood, dat loden klimaat, dat proberen te vliegen met loden vleugels en maar niet omhoog kunnen komen.
De taal van de vliegers
Een Franse schrijver heeft een heel indrukwekkend boek geschreven onder de titel: “De Vliegers”. Hij vertelt over een man die postbesteller was. Brieven rondbrengen in zijn dorp was zijn dagelijks werk. Brieven die de één blij maakt en brieven waardoor een ander bedroefd wordt. Misschien een brief waarnaar iemand heeft uitgezien: eindelijk antwoord! Eindelijk een teken van leven als koel water voor een dorstige ziel. En bij een ander breng je misschien een aanslagbiljet of het bericht van een onheil dat dreigt of dat al gekomen is. Een brief kan een hart verheugen en het kan een hart in rouw dompelen. Maar in zijn vrije tijd deed deze postbesteller iets heel anders. In zijn vrije uren maakte hij vliegers. En de kinderen van het dorp vonden het prachtig, als hij weer bezig was om die vliegers op te laten. Maar langzamerhand kregen die vliegers een betekenis. En dan maakte hij prachtige ontwerpen; vliegers met gezichten van bekende mensen. Zo had hij een vlieger met het gezicht van Zola, de man die in protest ging, toen de Franse generaal Dreyfus veroordeeld werd, alleen maar omdat hij Jood was. Dat was het enige wat hij misdaan had, hij was een Jood! En daarom werd hij als generaal uit het Franse leger ontslagen. Hij maakte vliegers met gezichten van mensen erop. En als je dan zo’n vlieger in de lucht zag staan, werd je herinnerd aan het verhaal van een mens uit de geschiedenis. Aan de ene kant was het speels, maar op een gegeven moment dan krijgt dat verhaal van die vliegers een heel diepe geladenheid. De oorlogsjaren komen, de jaren van Hitler. En het bericht komt, dat ook daar in de omgeving Joodse mensen worden opgepakt en weggevoerd, Joodse kinderen uit hun huis worden gehaald, weggevoerd met onbekende bestemming, enkele reis. Als deze postbesteller dit te horen krijgt, gaat hij naar zijn atelier waar hij altijd bezig was om zijn ontwerpen te maken. Die avond zag je aan de hemel van dat dorp zeven vliegers, alle zeven met de vorm van een ster, een gele ster, de Jodenster, als een teken. Toen was het geen spel meer, toen waren die vliegers tot een symbool geworden, een protest tegen het geweld!
Protest tegen de tirannie.
Die vliegers waren meer dan alleen maar een voorwerp. En tegelijk zie je daar iets in van een symboliek: een mens is niet gemaakt om loodzwaar gekluisterd te zijn aan de aarde, maar om als een vlieger op te gaan, licht en lichtvoetig, verlost van de zwaarte, verlost van de zwaartekracht door wat Paulus zou noemen in Romeinen 8, de wet van de Geest des levens, de levensadem, die jou omhoogtilt, die wet die sterker is dan de zwaartekracht. Het is een lichtvoetigheid; Gij maakt mijn voeten als die der hinden. “Hij doet mij treden op mijn hoogten”, zegt Habakuk aan het eind van een af en toe loodzwaar verhaal. Gij geeft mij voeten als een hert, als een gazel, voeten om te gaan. Gij geeft mij het hart van een vlieger, een vlieger die mag opgaan.
Jezus zal een huis bouwen voor God
«Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, dan zal Ik uw nakomeling (letterlijk: …uw zaad achter u), uw eigen zoon, na u doen optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen» 2 Sam.7:12. «Die zal voor mijn naam een huis bouwen» 2 Sam.7:13.
God heeft een Huis!
Het zaad van David, de belofte, gaat verder. En dat zaad van David dat zal uitgaan uit uw ingewanden, Ik zal zijn koningschap doen vaststaan, Hij zal bouwen een huis voor mijn naam. En als je de lijn doortrekt wordt dat zaad van David de Messias. Jezus, de Zoon van David, zal een huis bouwen voor God. En toen Hij rondging op aarde hééft Hij een huis gebouwd, een huis waarin mensen terecht konden. Niet een huis van hout of steen, maar een huis voor het hart. En dat huis staat open, zodat mensen daar een plek kunnen vinden.
De gemeente als een veilig huis
En als we in dit verband denken aan de gemeente, dan is één van de voornaamste kenmerken: de gemeente is bedoeld als een veilige plek, een plek waar mensen niet geforceerd worden met geweld. Er is al zoveel dreiging, mensen worden al zo vaak gemangeld en opgejaagd. En dan zie je in gemeenten ook nog allerlei modeverschijnselen, waardoor de mensen ook weer vermoeid en opgejaagd worden. Laat de gemeente dan tenminste een veilige plek zijn. In een interview zei een meisje van negentien jaar: je móet altijd zoveel. Er wordt zoveel van je geëist en daar staat zo weinig tegenover. Dat is vaak de pijn van de mens van vandaag: er wordt veel gevraagd en weinig gegeven. Er is zo weinig perspectief, geen toekomst, alleen maar leegte. Mensen op zoek naar een veilige plek, waar niet over je heen gewalst wordt, maar waar de waardigheid van een mens wordt geëerbiedigd. Waar je niet een voorwerp wordt, een ding, maar waar je eindelijk mèns kunt zijn. In het verhaal waar verteld wordt over de genezing van Barthimeüs, lezen we dat Jezus tot Barthimeüs zegt: «Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?» Marc.10:51.
«Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?» Marc.10:51. Dat is een prachtig stukje pastoraat. Je zou geneigd zijn te zeggen: dat is een overbodige vraag. Die man is blind, dan is toch duidelijk wat hij wil! Dat kun je zo voor hem invullen. Maar Jezus vult dat nou juist níet in. Wat wil je, wat kan Ik voor je doen? Een heel diepgaande pastorale les. Soms wordt zo makkelijk over mensen heen gepraat: we weten wel wat je nodig hebt en we zullen er ook wel even voor bidden. Maar wat wil die mens nou zelf? Misschien wil hij héél iets anders. Soms wordt het, als iemand ergens mee zit, haast tot een vaste formule: O, we gaan wel in het gebed om je heen staan. Heel goed bedoeld, ongetwijfeld, soms ook heel goed! Maar misschien moet er ook weleens een vraag aan vooraf gaan: wat wil je, wat wil je zelf? We leven vaak in zo’n jachtige tijd, dat we ons amper de tijd gunnen om die vraag te stellen, om te luisteren naar dat hart. Wat wil je zelf? Misschien zegt hij wel: ik zou zo graag willen, dat er iedere week eens iemand bij mij op bezoek kwam. Of: ik zou zo graag willen, dat er iemand met mij naar het strand ging om eens een heel eind te wandelen, zodat ik eindelijk eens zou kunnen vertellen, wat ik nog nooit met iemand heb kunnen delen. Het is goed om ervoor op te passen, dat de gemeente geen sneltrein wordt en zeker geen HSL, geen hoge-snelheids-lijn, want voordat je er erg in hebt, ben je dwars door het groene hart heen. En soms gaat ook de gemeente zo snel, dan ga je dwars door het hart heen. Je hebt niet eens gezien wat er in dat hart aanwezig was. Voordat je tijd hebt om op te kijken ben je inmiddels van Amsterdam naar Parijs. En het groene hart is er niet meer. Snelheid maakt meer kapot dan je zou denken. Wat wilt gij dat Ik u doen zal? Jezus vindt die vraag blijkbaar niet overbodig. Hij zegt: zeg het maar. Respect voor de waardigheid van die ander. Dan kan eindelijk de ziel van deze mens weer te voorschijn komen, zijn hart. Misschien wil iemand helemaal geen gebed; mag dat misschien ook? Of moet iemand dat maar als een verplicht nummer over zich heen laten gaan? Wat wilt gij dat Ik u doen zal? Misschien is die vraag ook wel eens heel moeilijk, omdat je er nog nooit over hebt nagedacht. Omdat je nooit geleerd hebt om zelf iets te mogen zeggen. Wat wil ik dan; wìl ik eigenlijk wel iets, misschien weet ik wel niet wat ik gewild had.
Een woonstede Gods in de geest
Een huis waar je niet gemanipuleerd wordt. Paulus zou zeggen: «Een woonstede Gods in de geest» Ef.2:22. Een woning van God! Een woning van God in de geest. Een bewoonbare plek in een vaak onbewoonbare wereld. Laat de gemeente dat in ieder geval mogen zijn. Een plaats waar mensen ook eindelijk geloofd worden. Want hoe vaak gebeurt het niet, dat het verhaal van een mens niet geloofd wordt. Dan wordt de mens ook nog weer weggestuurd met de reactie: zo erg zal het wel niet wezen; wat jij vertelt zal wel niet zo zijn.
Hier in dit huis is de haard die brandt van vuur,
opdat daar zal kunnen thuiskomen alle creatuur.
Huis met een haard, met warmte en licht, maar ook een huis waar je je mag verstoppen als je dat wilt, waar je niet verplicht hoeft op te draven. Een huis, niet per definitie een doorzonwoning, want dat kan ook een ramp zijn: als je ervóór staat kun je precies zien wat er achter het huis gebeurt, je kijkt er dwars doorheen. En hoe missen kinderen soms de heerlijke donkere hoekjes, die je in vroegere huizen had, onder een trap of op zolder, waar je je zo heerlijk kon verstoppen. Ook dàt hoort bij een huis. Het zou eens de moeite waard zijn om eens een verhaal te schrijven: als ik een huis zie, waar denk ik dan aan, en zo eens wat beelden in te vullen.
Bij het verre huis bleven ze staan
«Toen ging de koning heen en zijn gehele huis volgde hem op de voet; tien bijvrouwen liet de koning achter om toezicht te houden op het paleis». 2 Sam.15:16. «De koning dan ging heen en al het volk volgde hem op de voet; bij het VERRE HUIS bleven zij staan» 2 Sam.15:17.
We maken een wandeling langs enkele huizen in het boek Samuël. David moet in bovenstaande tekst vluchten. Eerst heeft hij moeten vluchten voor zijn voorganger, nu moet hij vluchten voor zijn opvolger. Eerst was het de vlucht voor Saul, nu is het de vlucht voor Absalom. David is begonnen als vluchteling en hij is ook als vluchteling geëindigd. Hier gaat David uit Jeruzalem, want Absalom heeft daar de troon in bezit genomen. Dit is een heel interessante tekst; ook om te zien hoe het woord huis een rol speelt, hoe daar haast met dat woord huis gespeeld wordt. Heel zijn huis «volgde hem op de voeten» staat er letterlijk. De Here zal hem een huis bouwen, nou, daar gaat dat huis. Het is haast een ‘zwervend huis’, een mobiel huis; het is een huis in de tijd, maar ook een huis in de ruimte. Daar gaat het gehele huis van David; een huis onderweg. Als een volk van zigeuners zo trekken zij daar. «Toezicht te houden op het paleis» 2 Sam.15:16. Dat is wel heel modern vertaald, maar er staat: «Om het huis te bewaren» 2 Sam.15:16. ‘Het huis bewaren’ gaat veel dieper dan ‘toezicht houden op het paleis’. Bij het verre huis bleven ze staan. Let op de symboliek. Dat is toch ook het beeld van de ballingschap. Als je iemand vraagt: waar woon je? dan kan hij antwoorden: in het verre huis. Dat klinkt als dat oude lied: ‘k Ben ver van huis en donker is de nacht. Dan woon je heel ver weg. En toch: ook dat verre huis hoort erbij. Ook daar zijn de ogen van de Heer op je gericht. Ook op mensen die in het verre huis wonen, of zelfs niet eens wonen maar er alleen maar voorbijtrekken. Ook in dat verre huis is Hij aanwezig. Het huis waar misschien een gebed is, of waar misschien tranen zijn, waar een mens zacht wordt. Het huis waar een mens ineens tot de ontdekking komt: ik ben niet alleen. Dr. F. de Graaff zegt ergens: dat is het meest wezenlijke van het menszijn, het besef van de Heilige, het besef van de aanwezigheid van een Ander. Je bent niet alleen, want Hij is daar. Ook in dat verre huis niet zonder U.
De wereld is van Hem vervuld,
die ‘t kennen gaat te boven,
wiens heerlijkheid ons is verhuld,
in vonken licht verstoven.
Geen mensenoog heeft Hem gezien
wien elk zijn tempel bouwt, in wien
onwetend wij geloven.
Hij die ons ver is en verwant,
hoe kan Hij zijn aanbeden
in enig beeld, door mensenhand
uit steen of hout gesneden?
Geen denkbeeld zelfs, hoe hoog, hoe diep,
kan Hem bevatten die ons riep
om Hem te kennen, – heden. (Lied.86)
“Onwetend wij geloven”. Mensen weten soms niet wie Hij eigenlijk is en soms is daar nog zo veel verborgenheid, zoveel onwetendheid en toch: ze zijn op weg naar Hèm.
Maar Hij die in de aanvang schiep
de hemel en de aarde,
die al wat is tot aanzijn riep,
de Ongeëvenaarde,
woont niet in tempels; er is niets
dat Hem ontbreekt, – hoe zou Hij iets
uit mensenhand aanvaarden?
Hij gaat al die tempels te boven.
Hij meet ons tijd en ruimte toe
genoeg om Hem te vinden.
Hij kent ons toch, Hij weet toch
hoe wij tasten in den blinde
naar Hem, uit wie ons leven is.
Eens treedt Hij uit de duisternis
en noemt ons zijn beminden.
Ja, Hij is elk van ons nabij,
hoe hemelhoog verheven;
in Hem bestaan, bewegen wij,
in Hem is heel ons leven.
Dat heeft Hij aan het licht gebracht:
de mensen zijn van zijn geslacht,
voorgoed met Hem verweven.
Daar zit eigenlijk het hele verhaal in. Het hele verhaal van het huis: mensen met Hem verweven.
Messiasverwachting in de dagen van Jezus
In de dagen van Jezus was er ook een sterke messiasverwachting. Verwachting wordt meestal gebóren, vaak uit een crisis. Dat is niet dat mensen ergens een theorie gaan maken, verwachtingen komen meestal niet voort uit allerlei bespiegelingen en beschouwingen. Een schrijver over de messiaanse gedachten in Israël merkte in dat verband ook op: het is niet zo, dat mensen ergens een tekst pakken en dan zeggen: hé, nu gaan we vanuit die tekst een verwachting bouwen en dan ontdekken we een heel nieuwe leer, of een nieuw dogma. Nee, het is meestal andersom: er leven bepaalde verwachtingen, die krijgen gestalte en die worden in verschillende teksten dan teruggevonden. En die teksten worden dan als het ware dragende grond, die geven draagkracht aan die verwachtingen. Mensen vaak in de pijn van het bestaan tussen hier en nergens; mensen onderweg, net als David met zijn huis. En dan komen ze bij dat verre huis en daar wordt de verwachting geboren. Verwachting wordt vaak geboren in de ballingschap. In de dagen van Jezus was daar de gedachte aan twee messiassen. Aan de ene kant de zoon van David en aan de andere kant de zoon van Jozef. De zoon van Jozef zou de oorlog voeren tegen Gog en Magog. In die oorlog zou hij sterven op het slagveld. Je kunt begrijpen, als mensen daarover nadenken en dan tegelijk beseffen hoe daar de Romeinse overheersing steeds zwaarder wordt, dat dan die verwachting van een bevrijder, een messias, groeit. Je leeft in bezet gebied, je bent niet vrij en niet veilig.
Partijen binnen Israël
Binnen Israël had je dan al die partijschappen: de Sadduceeën, de bovenlaag, de overpriesters, de leidslieden; die hadden het voor het zeggen. Die Sadduceeën waren vaak wat meer georiënteerd op het buitenland. De Sadduceeën waren beïnvloed door het Hellenisme. Zij vonden het ook goed, dat het Joodse volk al die invloeden vanuit het buitenland meemaakte en onderging. Zij vormden de elite, de bovenlaag, de hogere geestelijkheid, de aristocratie, de bezittende klasse. Zij vormden een conservatief bolwerk. Aan de andere kant had je de Farizeeën. Zij gingen de dorpen in om het volk te onderwijzen, zij stonden veel dichter bij de mensen. Dan waren er ook de groeperingen, die het niet eens waren met de overpriesters, met die Griekse invloed. Zij splitsten zich af en gingen naar Qumran. Daar stichtten zij hun aparte sekte. Ze zeiden: er gaat iets anders komen. Dit was de partij van de Essenen. Dan had je ook nog de Zeloten, die de Romeinen met geweld eruit wilden gooien. Weg met de Romeinse tirannie! En te midden van al die stromingen wandelt Jezus. Hij wist: het is een volk met innerlijke pijn en verscheurdheid. Te midden van die allen wandelt die Ene.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds