Judas
16-07-2010 door Dr. K.D. GovertsBeeldvorming rondom Judas. Wat was nu in dit alles de rol van Judas? Nu zijn er juist rondom Judas een heel aantal vooroordelen. En daardoor zitten wij met een sterke beeldvorming. Kleijs Kroon, ooit begonnen als predikant in het “Hersteld Verband”, onder andere in Andijk, later predikant voor “Kerk en Israël” in Amsterdam, was vaak een heel origineel man. Op een gegeven moment (in 1950) schrijft hij een boekje waarin hij zich oprecht kwaad maakt om de valse verontwaardiging over de persoon van Judas. Hij zegt: mensen zijn dan opeens zó verontwaardigd over wat Judas heeft gedaan, maar dat is een vàlse verontwaardiging. En dan zegt hij: mijns inziens vind ik deze valse verontwaardiging ook in de Mattheüs – Passion. Want daar wordt Judas helemaal apart gezet en dat is wat vaak wordt gezegd: Judas is de grote boosdoener, de verrader. En dan worden zwart en wit tegenover elkaar gezet: Judas tegenover Jezus. Een bepaalde beeldvorming, een christelijke woedeuitbarsting over de valse verrader en het moordzieke gebroed. In de lijdenstijd komt dat weer heel sterk naar voren en op die manier worden mensen onnadenkend meegesleept tot een antisemitisch woedegeroep. Want Judas heeft het gedaan en soms in het verlengde daarvan: de Jóden hebben het gedaan. Kleijs Kroon schrijft daarover onder de titel: “Verwerp de oudwijfse Fabelen”. Dat is 1 Timotheüs 4:7 in de SV. In het NBG is dat geworden: «Wees afkerig van onheilige oude-vrouwenpraat» Waar denk je aan bij het woord Judas? Hij is de taal ingegaan in een aantal typerende uitdrukkingen. Een judaskus is een zegswijze geworden voor een verraderlijke bedoeling. Een rode baard werd in het verleden een judasbaard genoemd. Judasgeld is verradersgeld, een judasloon. Een groet met bijbedoelingen heet een judasgroet. Valse onverwachte kiespijn of jicht heet een judaskneep. Een valse lach heet een judaslach. Een judasrol heeft de betekenis van de rol van een verrader. En als zo de beeldvorming zich als een deken over de verhalen gaat uitspreiden, wie kan dan nog horen wat er in het verhaal zelf wordt gezegd? Hoe wordt het in de vier Evangeliën verteld? Daarom kan het goed zijn om die vooroordelen er eens af te halen en te proberen opnieuw te lezen. Ook dat heeft te maken met het in beeld krijgen van de messiaanse verwachtingen in die dagen en ook nú. Welke betekenis heeft Judas in de Evangeliën? En dan is het goed te beginnen met deze tekst: Twaalf discipelen – twaalf apostelen
«En Hij riep zijn twaalf DISCIPELEN tot Zich en gaf hun macht over onreine geesten om die uit te drijven en alle ziekte en alle kwaal te genezen» Matt.10:1. «En dit zijn de namen van de twaalf APOSTELEN:… en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft» Matt.10:2. Hier worden de twaalf geroepen. Dit is een sleuteltekst. Eerst worden ze discipelen genoemd (vers 1) en vervolgens apostelen (vers 2). Het waren dus gezondenen, gezanten.
Eén van de twaalven
Het eerste kernpunt in verband met het verhaal aangaande Judas is: Hij wordt consequent, op één uitzondering na, steeds aangeduid als: Eén van de twaalven…. Dat geeft te denken. Er móesten er natuurlijk ook twaalf zijn, want twaalf is het getal van Israël. Zij vertegenwoordigen gans Israël. Met andere woorden: als Judas een rol speelt, is hij meer dan zomaar een individu. In de beeldvorming is Judas vaak veel te veel geïndividualiseerd. En dan wordt het die éne mens, dat is dan de boosdoener, dus zo heb je weer een zondebok. Men heeft erop gewezen, dat één van de fundamentele punten in de Bijbel is, dat we van dat zondebok-idee verlost moeten worden. Dat zondebok-idee vind je vaak in allerlei culturen terug: er moet er één zijn die gedoodverfd wordt als de zondebok. Die ene heeft het gedaan en daar kun je dan al je gram op kwijt. Dat afwentelen van ‘je gram’ of je schuld speelt altijd een rol bij het idee van de zondebok. En zo zijn er in de loop van de eeuwen altijd zondebokken gezocht. Zo waren bijvoorbeeld in de Middeleeuwen de Joden altijd de zondebok. Als er problemen waren met het drinkwater, werd er prompt gezegd: dat hebben de Joden gedaan, die hebben het water vergiftigd. Daarom kwamen er ook pestepidemieën. De Joden waren altijd de schuldigen, zo kon je tenminste iemand aanwijzen. Maar het unieke van de Bijbel is juist, dat de zondebok onschuldig wordt verklaard. Het slachtoffer is onschuldig, kijk maar naar Abel, Abel is het slachtoffer, maar hij is onschuldig. Je kunt niet zeggen: o, die en die is het slachtoffer, dan zal hij wel wat gedaan hebben. Dat is de populaire gedachte: altijd een slachtoffer zoeken en desnoods een slachtoffer màken. Want er moet toch ìemand het gedaan hebben! Zoals die onderwijzer die in de klas vroeg: Jantje, wie liet de muren van Jericho vallen? Waarop Jantje antwoordde: ik niet, meester. Jantje was zo gewend steeds de schuld te krijgen. Altijd een zondebok zoeken. En op den duur ga je leven met dat syndroom dat jij dat wel weer zult zijn. Judas is dus één van de twaalven. Zo wordt hij dus voortdurend weer genoemd, om aan te geven: hij staat niet los van het geheel. «En dit zijn de namen van de twaalf apostelen: vooreerst Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broeder; en Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder; Filippus en Bartolomeus; Tomas en Matteüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs en Taddeüs; Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft» Matt.10:2-4. Het is opvallend, dat Petrus als eerste van de twaalf apostelen wordt genoemd. Vooreerst staat er ook nog bij. En als laatste wordt dan Judas genoemd. De hele lijst loopt van Petrus tot Judas.
Zeloten en tollenaars tezamen
Ook frappant is, dat daar ìn die discipelkring een tollenaar rondloopt (ex-tollenaar), genoemd in Mattheüs 10:3: «Mattheüs, de tollenaar» Matt.10:3. Hij wordt dus ook uitdrukkelijk nog als zodanig genoemd. En aan de andere kant ook: «Simon de Zeloot» Matt.10:4. Tollenaars en Zeloten waren water en vuur. Als de Zeloten de kans kregen, waren ze er altijd mee bezig om de Romeinen dwars te zitten, dat waren dus vrijheidsstrijders. En de tollenaars werkten juist met de Romeinen samen. Op zich is het al een wonder te noemen, dat je in één discipelkring deze uitersten bij elkaar vindt. Je zou kunnen zeggen: Mattheüs de tollenaar was de NSB-er en Simon de Zeloot zat bij de ondergrondse, de verzetsstrijder, de man van de KP, de knokploeg. Ik geef het je te doen om daar een eenheid van te maken. Jezus durft het aan om ze uit te kiezen en ze in één kring te zetten. Je zou zeggen: dat is vrágen om conflicten. En die figuren met hun zo sterk verschillende achtergrond worden samen apostelen van het messiaanse rijk. Zet ze maar bij elkaar. Dan denk je meteen: óf de bom gaat barsten òf de vlam gaat branden. Hoe goed hoe lieflijk is dat zonen… tezamen wonen.
Juda – Judas
«Die Hem ook verraden heeft» Matt.10:4. En daar beginnen de problemen. Wat de naam Judas betreft, misschien moeten we die naam wat inkorten. In het Grieks heet hij Judas, maar in het Hebreeuws heet hij gewoon Juda. Die namen worden in de loop van de tijd vergriekst. En dan krijgen ze vaak een s toegevoegd. Jochanan wordt bijvoorbeeld Johannes. Namen ondergaan ook vaak een slijtageproces door de tijd en door de talen heen. Judas heette dus eigenlijk Juda (Jehudah). Eén van de twaalven heette Juda; toevallig? Wat is toevallig. En Juda is ook één van de twaalf stammen. Jezus kwam uit de stam van Juda. Je zou dus kunnen zeggen: deze ene discipel was dichterbij dan de anderen wat afstamming betreft, hij kwam van dezelfde stam(boom). Juda, zo dichtbij. En dan denken we aan een tekst uit het Johannes-Evangelie, een tekst waar Johannes mee begint: En de zijnen hebben Hem niet aangenomen
«Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen» Joh.1:11. Deze tekst is tegelijk de toonzetting van dit Evangelie. Dit is een vers waar ik al jaren mee bezig ben; er zijn van die verzen waar je nooit van los komt. Deze tekst is voor mij diep ingrijpend, een tekst om je hele leven verder over na te denken. De zijnen…. Wie zijn dat? De zijnen zijn wat het meest nabij is, het eigene, degenen die helemaal met Hem verbonden zijn, bij Hem horen. En als dat verstaan mag worden in het kader van het hele Johannes- Evangelie, dan zijn dat de mensen van Juda. Althans, de mensen van Juda staan model voor de zijnen. En de zijnen moeten Hem niet, de binnenste cirkel moet Hem niet. Randfiguren praten we niet over, daar heeft God nooit zoveel problemen mee, Hij haalt ze van het uiterste der aarde. Maar de zijnen.., de vromen; hoe dichter bij het vuur hoe slechter ze zich warmen…. Dat spreekwoord moet veranderd worden: wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het slechtst. Ze zijn zó dichtbij, en toch, misschien juist omdat ze zo dichtbij zijn, zien ze zo weinig. Hoe meer dichtbij, hoe meer met blindheid geslagen. Je kunt ook vertalen: «De zijnen hebben Hem niet ontvangen» Ze hebben Hem niet ontvangen in hun huis. Ze deden de deur dicht; wij ontvangen niemand. Ze hebben Hem niet opgenomen in hun huizen.
Joden – Judeeërs
Het Johannes- Evangelie spreekt heel vaak van de Joden. Maar je kunt daar beter vertalen met: de Judeeërs. Want het gaat in het Johannes-Evangelie niet tegen de Joden, trouwens het gaat ook niet tegen de Judeeërs. Maar als er staat dat Jezus gesprekken heeft met de Joden, dan wordt daarmee niet het hele volk bedoeld, maar de Judeeërs, de mensen van Juda. Je moet dus lezen bijvoorbeeld: “De Judeeërs namen weer stenen op en de Judeeërs traden in discussie en tot de Judeeërs zei Hij…..” Het blijkt dat Jezus in Galilea veel meer gehoor vindt, in de randgebieden: Galilea, dat de Torah niet kent en dat van toeten noch blazen weet, het weet het verschil niet tussen links en rechts; het barre noorden… Maar de Judeeërs weten het allemaal zo goed. Zij gaan Jezus wegen op de weegschaal van de orthodoxie en ze zeggen: te licht bevonden. En zo staat Juda(s) in de Evangeliën als vertegenwoordiger van de Judeeërs. Het is ook frappant, dat Juda de enige discipel was die uit Judea kwam. De anderen kwamen allemaal uit Galilea. Ook dàt geeft te denken, want blijkbaar heeft Judas de moed gehad om zich aan te sluiten bij een kring van louter Galileeërs. Overgezet: als enige Zeeuw in een kring van allemaal Grunningers gaan functioneren. Een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker. Wat zóekt u hier, u spreekt de taal niet eens. Judas wordt geroepen en hij gaat zijn plaats innemen in die kring van Galileeërs.
Judas heeft volledig meegedaan
Maar let erop: Juda(s) heeft volledig meegedaan. Ook van hèm wordt gezegd (Mattheüs 10:1ev) dat hij rondging om zieken te genezen en duivelen uit te werpen. Judas was geen randfiguur; hij heeft het Koninkrijk dwars door zich heen voelen gaan, hij heeft het aan den lijve meebeleefd. Hij was geen toeschouwer, hij was ook niet een verstekeling, maar hij was er helemaal bij betrokken. «En de wereld heeft Hem niet gekend» Joh.1:10. De wereld is bij Johannes meestal de mensheid in ballingschap. Dat zijn de mensen die vervreemd zijn van zichzelf. En van die zijnen wordt gezegd: “Hij heeft ze liefgehad tot het einde”. Hij heeft de zijnen liefgehad tot het einde «En vóór het Pascha, toen Jezus wist, dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan tot de Vader, heeft Hij de zijnen, die Hij in de wereld liefhad, liefgehad tot het einde». Joh.13:1. Dat zijn dezelfde ‘zijnen’ als in Johannes 1:11. Ze hebben Hem niet ontvangen en wat heeft Hij gedaan? Hij heeft ze liefgehad tot het einde. Hij heeft niet met gelijke munt terugbetaald, Hij heeft hen niet tot zondebok gemaakt. Hij heeft niet gezegd: O, móeten jullie Mij niet, de groeten dan! Nauwkeurig vertaald: «Hij heeft de zijnen, die in de wereld waren, liefgehad tot het einde» Joh.13:1. Dat ‘in de wereld’ hoort bij de zijnen. Er staat dus niet, dat Hij ze in de wereld liefhad, maar er staat, dat zij in de wereld waren. Hij heeft de zijnen, die in de kosmos, in de ballingschap waren, liefgehad tot het einde toe. Hij is ze blijven liefhebben, dwars tegen alles in. Te midden van de wereld, te midden van de ballingschap, te midden van alle vervreemding is Hij blijven beminnen. Liefde overwint! Er is geen grens aan de liefde. Wie zou de liefde een grens kunnen stellen! De zijnen…..En die zijnen spitsen zich toe in die ene, in Judas. Nu moeten we in dit verband nog enkele dingen overwegen en onderzoeken.
Judas Iskarioth
Die naam Iskarioth wordt verschillend uitgelegd.
1. Judas zou één van de Zeloten zijn geweest. En dan wel van een speciale groepering binnen de Zeloten, de zogenaamde Sicariërs. Sicarius = dolkman, een drager van een dolk. Het waren dus gewapende Zeloten, die met een dolk onder hun jas rondliepen. En àls ze de kans kregen, staken ze een Romein neer. Je kunt wel eindeloos wachten tot de Messias komt, maar je kunt beter zijn komst bespoedigen. Bereid je voor op de vrede, maar houd je kruit droog. Op zo’n manier kun je al dolkstekend het Koninkrijk Gods dichterbij brengen. Maar het Koninkrijk Gods komt nooit met geweld. Die Sicariërs vormden dus de gewapende tak van de Zeloten. En dan wordt er dus wel gezegd, dat Judas daar ook bij hoorde. Maar nu doet zich een probleem voor: die Sicariërs waren pas in opkomst in het jaar 50. Historisch gezien ligt dat dus wat moeilijk. De Sicariërs bestonden dus nog niet ten tijde van Judas.
2. Isj = man. Er zijn uitleggers – onder andere ook Joseph Klausner, een Joodse geschiedschrijver – die gezegd hebben: Judas kwam uit een dorpje dat Kariot of Keriot heette. Dat dorpje lag in het zuiden van Juda ten oosten van Gaza en ten noorden van Hebron. Zijn naam betekent dus: ‘Man van Keriot’. Judas kwam dus uit de streek van het oude cultuurgoed, waar de tradities sterk waren, sterker dan in Galilea.
3. Günther Schwartz verklaart de naam Iskarioth vanuit het Aramees. Isj Kirjata’ = Man van de stad. Dat Kirjat kom je ook wel in andere namen tegen, zoals Kirjat Jearim; wat betekent: Stad van de Wouden. Man van de stad; en die stad is natuurlijk Jeruzalem. Dus Judas kwam uit Jeruzalem; hij was de man van de stad; die andere elf kwamen van het platteland. Judas was dus een stadsmens. Nu heeft recent onderzoek aangetoond, dat een dorp Keriot nooit bestaan heeft. Dat hebben ze gewoon op een gegeven ogenblik maar bedacht; dat zal wel bestaan hebben. Vervolgens hebben ze het maar ergens op de landkaart gezet. Judas kwam daar vandaan, dus moet er wel zo’n dorp geweest zijn. En als er geen dorp is, dan maak je het gewoon en zet je het op de kaart, dan ben je er ook uit. Kirjat Jearim betekent: stad van de wouden, dus: Den Bosch, of Woudenberg. Het is dus ook verwarrend om iemand te noemen: Isj Keriot, man uit de stad, want dan zeg je: welke stad bedoel je dan? Maar bij Isj Kirjata, krijgt het een duidelijke functie, want dan is het: Man uit dè stad, namelijk Jeruzalem. Bij de laatste verklaring krijg je de beste aansluiting in de Evangeliën. Dan komt Judas in ieder geval uit het hart van Israël.
Judas was géén verrader
«Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft» Matt.10:4. Verraden!…. En de meeste bijbellezers zullen bij het lezen van deze tekst zeggen: Kijk, daar wordt het meteen al aangeduid: Verrader!… Het ligt al vast! Maar in de Griekse tekst staat: Overleveren! Hij heeft Hem overgeleverd! Daar ligt één van de kardinale misverstanden: dat woord verraden heeft dus in sterke mate meegewerkt aan een stuk negatieve beeldvorming. Daardoor is Judas de geschiedenis ingegaan als de verrader. En we zullen straks gaan zien, dat hij heel iets anders gedaan heeft dan verraden. Dàt heeft hij in ieder geval niet gedaan. Wat hij dan wèl gedaan heeft, daar moeten we proberen achter te komen. Judas was dus géén verrader. Maar dat heeft deze vertaling erin gebracht. Hij heeft Jezus overgeleverd. En het punt bij overleveren is nu juist, dat het een woord is met een dubbele betekenislaag. Want overleveren kan betekenen: iemand prijsgeven; je geeft iemand bijvoorbeeld over in de handen van de vijand. Maar overleveren kan een heel positieve betekenis hebben. En die positieve betekenis hééft het ook meestal in de evangeliën en in de brieven. Zo zegt Paulus bijvoorbeeld in verband met het avondmaal: «Ik lever weer over aan u, wat de Heer aan mij overgeleverd heeft» Hier staat hetzelfde woord. Overleveren heeft dus ook te maken met overdracht. Je levert iets over. En in het Latijn is dat geworden tradere en daar komt ons woord traditie vandaan. Judas gaat Jezus dus overdragen.
Overgeleverd worden in de handen der mensen
«Terwijl zij samen in Galilea verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen» Matt.17:22. Overgeleverd zegt Jezus hier Zelf. En: overgeleverd in de handen der mensen. Dat heeft een enorme draagwijdte. Dat is ook veel meer dan verraad. Hij wordt overgeleverd in de handen van de mensen. Maar dat is nou juist de bedoeling. Je zou haast zeggen: dat is het hart van het Evangelie. Zo krijgen de mensen Hèm dus in handen. En zo krijgen ze het heil in handen. Jezus wìl toch juist naar de mensen toe?! Je zou haast zeggen: Jezus staat helemaal achter die overlevering; lever Mij maar over in de handen van de mensen, dan krìjgen ze Mij tenminste. Je zou haast zeggen ‘thuisbezorgd’. Net zoals de graankorrel in de aarde moet vallen, zo moet Jezus in de handen van de mensen komen. En dan mogen ze inderdaad met Hem doen wat ze willen. Daarvoor wàs Hij er juist. Niet om te zeggen: raak Mij niet aan en blijf van Me af! Jezus verbleef niet op een onbewoond eiland ver van het aards gewoel. Jezus zat niet in een ivoren toren. Hij zegt: Kom maar, hier ben Ik. Je mag met Me doen wat je wilt; kwetsbaar in ons midden. Hij verdedigt Zich niet; Hij bewaart niet keurig afstand. En Hij blijft liefhebben. Het was dus geen verraad! Het ging juist om dat overleveren, om die overdracht. Overleveren, zodat Hij bij de mensen terechtkomt als één van hen. De Zoon des mensen moet overgeleverd worden en zàl overgeleverd worden. Jezus staat er niet handenwringend bij en zegt niet: als Judas zijn zin nou maar niet krijgt. Daar zien we aan de ene kant de tragiek. Maar aan de andere kant de liefde die dat juist omvat.
Overleveren
Nog een paar teksten waar datzelfde woord overleveren in voorkomt. «Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen OVERGEGEVEN heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?» Rom.8:32.Hij heeft zijn eigen Zoon overgegeven! En hier komt natuurlijk niemand op het idee om te vertalen dat God zijn eigen Zoon verraden heeft. En dan ook nog: «Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft OVERGEGEVEN» Gal.2:20. Daar wordt dus van Jezus gezegd: Hij heeft Zich overgegeven, overgeleverd voor de mensen, voor mij. Ook hier zal niemand op het idee komen om te vertalen: Jezus heeft Zichzelf verraden. Jezus heeft Zichzelf niet verraden; Hij is juist trouw gebleven aan Zichzelf en aan de mensen, tot het einde toe. En als Hij die weg gaat van overgave en toewijding, dan is dat geen verraad. Zo zien we, dat die vertaling verraden helemaal komt vanuit een bepaalde beeldvorming.
Nu komen we dan bij het lijdensverhaal. De intocht in Jeruzalem – bevrijd toch!
Mattheüs 21 – De intocht in Jeruzalem. Als Jezus dan zijn intocht gaat houden in de stad (Kirjata’) is de verwachting hooggespannen, juist omdat het Pesach was. In de tradities werd gezegd: de Messias zal komen rondom Pesach en dan zal Hij zijn volk bevrijden. Zoals Mozes het volk bevrijdde uit Egypte zal de Messias het volk bevrijden van de Romeinen. En als Jezus dan ook zijn intocht gaat houden in Jeruzalem, zijn er heel wat mensen die denken: nu gaat het gebeuren! “Gij maakt op hun gebeden gans Israël eens vrij” – en dat gaan we nu beleven. Vandaar dat ze met palmtakken zwaaien en roepen: Hosanna, hosanna! Dat betekent: bevrijd toch! Dat is de roep om bevrijding. Dat is de roep om de messiaanse verlossing. De mensen staan op hun tenen van verwachting. Dan kun je je ook indenken, dat Judas de belichaming is geweest van die verwachting; Judas, de man van de stad; nu komen ze in zijn Jeruzalem. Wat heeft hij daar naar uitgezien! In Mattheüs 16 heeft immers het hoge woord geklonken. Daar had Petrus gezegd: “Gij zijt de Christus! (de Messias)”. Dat heeft Judas ook gehoord. Op grond daarvan heeft hij de conclusie getrokken: nu ligt mijn messiaanse verwachting concreet in deze persoon, in Jezus. Het visioen gaat groeien. En Hij gaat optrekken naar Jeruzalem. Hij zal de structuren doorbreken en Hij zal de Torah leggen in de oren van het volk. Het volk zal weerbaar worden en de bezetters zullen van binnenuit worden verslagen. Het einde van het Romeinse Rijk is nabij, het visioen wordt werkelijkheid. Judas heeft dat visioen vanuit de hemel op de aarde zien groeien. Hij heeft met de andere discipelen meegedaan, hij heeft het allemaal beleefd en gedacht: daar gaan we naar toe.
De tempelreiniging – naar Betanië
En dan komen ze Jeruzalem binnen. De spanning stijgt. De scharen lopen voor Hem uit, het wordt een grandioze intocht. De profeet uit Galilea wordt bejubeld door de menigte. Direct daarna gaat Jezus de tempel reinigen. Ook dat werd beschouwd als een teken van de Messias. De tempel zou hersteld worden in oude glorie, net als bij de Makkabeeën. De tempel wordt gereinigd, Hij gooit de kopers en verkopers eruit, Hij keert de tafels om. En het een en ander zal wel een ravage veroorzaakt hebben. En toch lezen we niet, dat Jezus wordt aangeklaagd wegens oproer. Dat zou je wel verwacht hebben. Je zou verwachten: nu komt de tempelpolitie om Jezus te arresteren. Blijkbaar had Jezus zoveel aanhang onder het volk, dat ook de tempelpolitie niets onderneemt. Het was de tijd van Pesach, van Pasen, de tijd van de gedachtenis. Er werd ook gezegd: zoals Mozes het volk bevrijdde uit Egypte, zo zal ook de messiaanse bevrijding zijn. Maar dan eindigt het verhaal van de intocht: «En Hij verliet hen en ging buiten de stad, naar Betanië, en overnachtte daar» Matt.21:17. Inplaats van een climax eindigt de intocht met een aftocht. Betanië = het huis van de ellendige. De verwachte ingreep blijft uit, er gebeurt niets. Wat moet dàt voor Judas betekend hebben! Die nacht moet hij het gevoel gehad hebben: het wordt niets! Gij zijt de Messias! is over Jezus uitgesproken, maar Hij blijft steken, er komen geen daden. De Romeinen blijven zitten, de structuren blijven onaangeroerd. Judas heeft de pijn in zijn hart gevoeld: hoe lang nog? Waarom gebeurt er niets, waarom laat Hij geen daden zien? En dan komen we in Mattheüs 25. Jezus’ laatste onderricht – de volken ingezameld. Daar spreekt Jezus zijn laatste Torah, zijn laatste onderricht. Het laatste gedeelte van Mattheüs 25 gaat over de schapen en de bokken. In dat gedeelte zegt Jezus: weet je waar het op aankomt: op de minste der mensen. «Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest». Matt.25:35. «Naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen» Matt.25:36. Dat is het Koninkrijk. Wat je doet aan de minste broeder, dat doe je aan Mij. In die laatste woorden van Jezus staat in het middelpunt: de aandacht voor de geringe. En dan springt er één woord in het bijzonder uit: verzameld. «En al de volken zullen vóór Hem verzameld worden». Matt.25:32. En daar staat het woord sunago = bijeenbrengen. Ook het woord synagoge komt daar vandaan. Al die volken worden bijeengezameld. «Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest» Matt.25:35. En voor het woord gehuisvest staat ook weer sunago. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij verzameld…. Daar zie je de gestalte van de eenzame, de vreemdeling, de verworpene, de mens die geen huis heeft. En gij hebt Mij ingezameld. Het sleutelwoord is dus: inzamelen. En in de Joodse traditie zegt men: Weet je wat de Messias zal doen: Hij zal de ballingen inzamelen, alles wat zwerft en doolt. God zal de ballingen inzamelen door middel van de Messias. Ik was een vreemdeling en je hebt me ingezameld. Dat is het laatste onderricht dat Jezus geeft. Schapen en bokken. Schapen zijn zij die bijeenbrengen, die verzamelen. «Dan zal de Koning zeggen» Matt.25:34. Hij wordt de Koning genoemd; dit is het andere koningschap, het koningschap in de lijn van David. «En het geschiedde toen Jezus al deze woorden geëindigd had» Matt.26:1. Al deze woorden; nu heeft Hij alles gezegd wat Hij wilde vertellen. Het onderricht is voorbij, nu komt de toepassing. «Gij weet, dat het over twee dagen Paasfeest is, en alsdan wordt de Zoon des mensen OVERGELEVERD om gekruisigd te worden» Matt.26:2. De overpriesters en oudsten verzameld «TOEN (en dat is altijd een heel geladen woord bij Mattheüs) kwamen de overpriesters en de oudsten des volks bijeen in het paleis van de hogepriester, genaamd Kajafas» Matt.26:3. En hier staat weer hetzelfde woord sunago, inzamelen. Toen verzamelden zich de overpriesters en de oudsten. Maar die komen niet bij elkaar om ballingen of vreemdelingen bijeen te brengen, zij ‘zamelen zichzelf bijeen’. Dan beramen ze een plan om Jezus te liquideren.
De zalving in Betanië
Dan komt Judas in beeld. In vers 6 begint de zalving in Betanië. Wat moet Judas van die zalving gedacht hebben?! Hij heeft daar bij gezeten en ongetwijfeld is het door hem heengegaan: nu wordt Jezus gezalfd! En vanouds werden koningen gezalfd. En misschien heeft hij gedacht: deze vrouw heeft er iets van begrepen. Nu wordt Jezus gezalfd, nu zal Hij het koningschap aanvaarden. Maar dan zegt Jezus dat zij dat gedaan heeft voor zijn begrafenis. Toen moet er iets gebroken zijn in het hart van Judas. En Judas zal gedacht hebben: in plaats van dat Jezus dit oppakt als zijn koningschap, begint Hij over een begrafenis te praten! In plaats zijn roeping als koning nu te gaan waarmaken, zegt Hij: de begrafenis staat voor de deur. Misschien heeft Judas met verbijstering dit aangehoord en toen gedacht: hoe kan iemand zó aan de werkelijkheid voorbijgaan en zijn kansen voorbij laten gaan. «Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters» Matt.26:14. Nog steeds wordt Judas ‘één van de twaalven’ genoemd. «Toen….». Matt.26:14. Toen staat er weer met nadruk; toen, op dàt moment. «En hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u OVERLEVEREN» Matt.26:15
Geen identificatie met Judas
Identificatie speelt in deze geschiedenis ook een belangrijke rol. Waar ga ik mij mee vereenzelvigen. Het punt in het messiaanse verhaal is: de Messias vereenzelvigt Zich met òns. Hij wordt één van ons, midden onder u staat Hij, die gij niet kent…. «Midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet» Joh.1:26. Jezus identificeert Zich met de mensen. En dan is het heel vreemd, alhoewel psychologisch heel goed te begrijpen: let er eens op wat er gebeurt in preken. Je kunt vele preken horen waarbij mensen zich vereenzelvigen met de discipelen en vooral met Petrus. Als je preken hoort over Petrus, dan is de toehoorder ineens Petrus. We zien Petrus die probeert te wandelen op het water en dan omlaag zinkt en dat zijn wij! Dat zijn wij met ons kleingeloof, met ons vallen en opstaan. En gelukkig is daar Jezus en die steekt ons de hand toe. Zo hebben mensen zich altijd geïdentificeerd met Petrus. Petrus verloochent de Meester, maar gelukkig hij krijgt berouw, hij weent bitter en hij kijkt in de ogen van Jezus en hij krijgt een nieuw begin. Petrus, heb je Mij waarlijk lief? En dan zijn we allemaal Petrus, de paus ook al eeuwenlang. Want Petrus was immers de eerste paus en de paus zit op de stoel van Petrus. Zo is daar altijd weer die identificatie geweest. Maar in geen enkele preek is daar de identificatie met Judas. Je kunt duizend preken horen waarin gezegd wordt: we zijn allemaal zondaars. Maar dat zondaarschap gaat tòt Judas en niet verder. We zijn allemaal zondaars, dus…. zijn we ook allemaal Petrus, daar heeft niemand moeite mee. Die identificatie met Petrus is vaak niet zo moeilijk en met de andere discipelen gaat dat ook nog wel. We zijn ook vaak de twijfelende Thomas (ook al klopt die benaming niet). Maar zodra we bij de twaalfde apostel komen, zijn we niet thuis. En dan wordt Judas apart in een hoek gezet. Judas is een boosdoener, maar dat zijn wij niet! We zijn wel zondaars, maar niet zó. We distantiëren ons daarvan en zetten Judas in de hoek van de verdoemenis. Dat zijn wij niet, dat is hij, dat is er maar één! Gelukkig zijn wij beter. Opeens trekken we een lijn. En Judas staat aan de verkeerde kant van de lijn en wij met z’n allen aan de goede kant! Uiteindelijk heb je zondaars èn zondaars, verschil moet er wezen. Allen hebben gezondigd, maar die ene, die heeft èrg gezondigd. Daar kun je je niet mee vereenzelvigen. Judas bestaat niet, ja die hééft ooit bestaan, maar nu niet meer. Dat is dan selectieve identificatie. Je gaat toch van tevoren bepalen met wie je je gaat vereenzelvigen. «En van toen af (weer toen met nadruk) zocht hij een goede gelegenheid om Hem OVER te LEVEREN» Matt.26:16. Eén van u zal Mij overleveren
En dan komt daar de laatste maaltijd. Jezus zit daar met de twaalven. Het brood wordt gebroken en de beker gaat rond. «En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat één van u Mij verraden zal» Matt.26:21. Maar hier staat ook weer: overleveren. «En zeer bedroefd, begonnen zij, één voor één, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here?» Matt.26:22. Het geeft te denken, dat er niemand denkt of zegt: Jezus bedoelt natuurlijk Judas. Het is helemaal niet zo, dat er elf discipelen plotseling in de richting van Judas kijken of elkaar aanstoten. Ze kijken elkaar niet veelbetekenend aan met een hoofdbeweging richting Judas. Nee, ze waren allemaal zeer bedroefd. “Ben ik het Here?”. ‘t Zou zomaar kunnen, ieder zou het kunnen zijn. Ze vragen het ook, één voor één. «Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij OVERLEVEREN» Matt.26:23. «De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wíe de Zoon des mensen OVERGELEVERD wordt» Matt.26:24. «Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was» Matt.26:25. Beter niet geboren. Daarmee is niet gezegd, dat Judas verdoemd of voor eeuwig verloren is. Daarmee is alleen gezegd: hier en nu; in het leven hier. Wee is geen dreigement, maar een angstig voorgevoel. Dus Jezus zegt eigenlijk: wat erg voor die mens! Wat erg, als je zo moet leven. Zo’n leven wens je niemand toe. Wat heeft die man een vreselijk bestaan! Wat is het erg om zo door het leven te moeten. Vlakbij Jezus en toch ook er niet bij. Wat ontzettend voor die mens; dan heb je je bestemming als mens toch totaal gemist. Waarom ben je er dan eigenlijk nog op deze aarde. Niet: waarom ben je er dan in de eeuwigheid, maar waarom ben je er dan op aarde. Dan had je inderdaad beter niet kunnen leven, want dan is je leven zo ellendig, zo triest, zo één en al conflict vanbinnen; dan is je leven op aarde een hèl. Dan is de hel daar, op dat moment aanwezig. «Judas, die Hem OVERLEVERDE, antwoordde: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd» Matt.26:25. En nu komen we tot één van de meest geladen momenten. En als je daar over nadenkt, merk je dat dat heel diep gaat, dat is de kern.
Overgeleverd in de handen van zondaren.
«Zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt OVERGELEVERD in de handen van zondaren» Matt.26:45. Opdat Hij zal komen in de handen van de zondaren. Zij moeten Hem in handen krijgen, dan krijgen ze eindelijk het heil in handen. Het uur is gekomen. En het merkwaardige in het verhaal van Mattheüs is, dat er nergens staat, wanneer Judas van de tafel is weggegaan. Heeft hij het brood ook nog genomen? Heeft hij de wijn ook nog gekregen? Is hij tot het eind van de maaltijd gebleven? Mattheüs laat dat open. Johannes zegt daar wel wat van, maar dat is een ander verhaal. «Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt» Matt.26:23. Daar at Judas dus in ieder geval nog méé. Natuurlijk doopten ze allen in de schotel. Maar kennelijk gaat het hier speciaal om het moment, dat er twee sámen, tegelijk hun hand in de schotel doopten. Het gaat om dat éne moment van deze twéé. «Staat op, laten wij gaan. Zie, die Mij OVERLEVERT, is nabij» Matt.26:46. Hoe gaat dat overleveren zich dan voltrekken? Dat is een centraal punt. Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem. «En terwijl Hij nog sprak, zie, daar was Judas, één van de twaalven, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en oudsten des volks» Matt.26:47. Daar komt hij. Eén van de twaalven!
«En die Hem OVERLEVERDE had hun een teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem» Matt.26:48. «En terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, Rabbi, en hij kuste Hem». Matt.26:49. Twee punten zijn hier zeer opvallend. Het eerste is: de kus.
Het tweede: de begroeting.
Als het hier ging om verraad, dan waren die twee punten volmaakt overbodig! Dat heeft in het kader van verraden ten enenmale geen functie. Verraders blijven altijd in het donker. Iemand die verraad pleegt, zal zich altijd verbergen.
En als Judas een geniepige verrader was geweest, dan was hij in het donker van de hof gebleven achter een boom. Een kus was dan totaal overbodig geweest. Tegen de soldaten had hij kunnen zeggen: Daar staan ze en die daar, dat is hem. Hij had ook kunnen zeggen: arresteer de hele ploeg maar, dan ontdek je vanzelf wie de leider is.
Bovendien, wat gebeurde er feitelijk: toen ze Jezus arresteerden, waren de andere discipelen in een mum van tijd verdwenen. Die gingen er allemaal vandoor, het was helemaal niet moeilijk om te weten wie ze moesten hebben. Dat was die Ene, die niet wegvluchtte. Er was dus beslist geen noodzaak, om dat via een kus en een begroeting te doen.
Judas’ laatste wanhoopspoging
Die kus en die begroeting waren dus geen kenmerken van verraad, maar die moeten een andere betekenis gehad hebben. Die kus is de laatste poging van Judas om nog iets te bereiken! Judas doet hier zijn laatste wanhoopspoging. Hij heeft steeds gezien, dat er niets gebeurde. Eerst al bij dat woord: Gij zijt de Messias. Toen bij die zalving in Betanië. En dan bij de intocht in Jeruzalem. En nu denkt Judas: ik probeer het nog één keer. Ik zet alles op alles, nu gaat het erop of eronder! Ik zal Hem kussen als teken van: we horen toch bij elkaar! Vriendschap! Ik zal Hem begroeten. En wat zegt Judas in die begroeting? Dat is ook niet toevallig: «En terstond trad hij op Jezus toe en zeide: Wees gegroet, RABBI, en hij KUSTE hem». Matt.26:49. En bij de maaltijd had Judas ook al gezegd: «Ik ben het toch niet, RABBI?» Matt.26:25. Tot tweemaal toe zegt Judas dus tegen Jezus: rabbi. En uitdrukkelijk had Jezus gezegd: «En van de begroetingen op de markten en om door de mensen RABBI genoemd te worden… Gij zult u niet RABBI laten noemen, want één is uw Meester en gij zijt allen broeders». Matt.23.7. Dan gaat er iets door je heen. Jezus had gezegd: ‘Rabbi’ moet je níet zeggen. Tegen niemand, tegen Mij ook niet. Als Judas tot tweemaal toe dus zegt: Rabbi, en juist in zulke bijzondere situaties, dan is dat puur een uitdaging, hij provoceert. U zegt nou wel: je moet niemand Rabbi noemen, maar ik ga U aanspreken als Rabbi. Ik zeg Rabbi tegen U, met alle lading die daarin zit. Wees nu eindelijk een Rabbi voor ons. Dat heb ik van U al die jaren verwacht. U wimpelt dat wel af, maar ik laat dat niet afwimpelen. Ik geef U de kans niet om naamloos te verdwijnen. Maak nu eindelijk eens uw pretenties waar. Wees nu eindelijk datgene waar U voor mijn gevoel onderuit probeert te kruipen. Wees dan Messias, wees gegroet, Rabbi. Een laatste poging om Jezus uit de tent te lokken. Zou Judas ook niet daarom die hele ploeg soldaten hebben meegenomen? Want was dat nou echt nodig om Jezus te arresteren? Natuurlijk niet! Was het überhaupt nodig om Jezus op die manier te pakken? Jezus zegt Zelf: «Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken…… Dagelijks zat Ik in de tempel te leren, maar gij hebt Mij niet gegrepen» Matt.26:55. Ze hadden Hem zó kunnen arresteren. En bovendien: Hij verdedigde Zich tòch niet. Dus waarom zoveel manschappen… Ook daar moet Judas een bedoeling mee gehad hebben. Hij heeft ongetwijfeld gedacht: Als Jezus nu al die Romeinse soldaten ziet, zou het dan niet kunnen, net als in de dagen van ouds, dat de Roeach, dat de Geest van God over Hem komt en dat Hij verbolgen wordt in de geest. Dan zal Hij toch roepen: Vader, geef Me nu twaalf legioenen engelen. Dan zal Hij tot zijn discipelen zeggen: Jongens, ga er tegenaan. Pak ze, sla ze neer, de grote bevrijding gaat beginnen! En Judas, jij voorop, want daarvoor bèn je hier. Dan had Judas kunnen zeggen: gelukkig, mijn laatste poging is geslaagd. Eindelijk heeft Hij het gepakt, de vonk springt over! Judas was ervan overtuigd: er moet iets gebeuren. Hij dacht: nu is het erop of eronder; ik zet Jezus voor het blok. Ik zet een stel soldaten voor Hem neer, dan móet Hij immers wel? En één van de discipelen pàkt een zwaard. En misschien heeft Judas wel gedacht: gelukkig, dat is er alvast één, die begint tenminste! En dan dat rampzalige moment, althans in de ogen van Judas. Jezus gaat dat oor weer genezen en zegt: doe dat zwaard maar weer terug. Op dat moment moet er iets geknapt zijn in het hart van Judas. Dus toch niet……En dan heeft Judas ook inderdaad het besef: nu kan ik niet meer terug. Ik heb alles geïnvesteerd, ik heb mijn ziel en zaligheid erin gegooid om Hem over te leveren. Maar ze pakken het niet en ze blijven allemaal lamlendig staan kijken en ze laten de Romeinen hun gang maar gaan. Toen moet Judas gedacht hebben: nu is alles voorbij! Al mijn messiaanse verwachtingen zijn de grond in geslagen. Judas kon niet meer vooruit of achteruit. Ik hoor alleen maar die vraag: «Maar Jezus zeide tot Hem: Vriend, waartoe zijt gij hier?» Matt.26:50. Vriend….. In het Grieks staat: kameraad, strijdmakker. En strijdmakker had Judas nou juist willen zijn. Judas’ verwachtingen lopen stuk. Het wordt een totale mislukking. Wat moet een mens als hij alles verwacht heeft en het op niets uitloopt? Als het allemaal anders gaat als je gehoopt en gedacht had? En dan verdwijnt Judas een moment uit het beeld. En dan komen we bij: «En zij boeiden Hem, leidden Hem weg en zij LEVERDEN Hem OVER aan Pilatus, de stadhouder» Matt.27:2. Over dit proces tegen Jezus is een aantal jaren geleden een heel indrukwekkend boek geschreven. Het is geschreven door een Jood: Paul Winter. En aan het eind van zijn boek zegt hij: het is niet over, ‘t is niet voorbij. En op de eerste bladzijde van zijn boek zet hij een opdracht, dat hij dat boek wijdt aan zijn vrienden en bekenden in Auschwitz en Treblinka. Hij schrijft het boek omstreeks 1950 en op de laatste bladzijde zegt hij dan: het is nog niet voorbij. En dan zet hij eronder: “De ziel van een Jood, zo gekweld, in onrust gebracht”. Ik heb gezondigd, onschuldig bloed overgeleverd. «Toen kreeg Judas, die Hem OVERGELEVERD had, berouw, daar hij zag, dat Hij veroordeeld was» Matt.27:3.
Veroordeeld!
Dat is voor Judas het verbijsterende, dat deze Jezus Zich heeft laten veroordelen. Als een lam ter slachting geleid, stemmeloos voor zijn scheerders… Hij heeft niets gedaan, ‘t is mislukt! «En hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug» Matt.27:3. «En hij sprak: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed OVERGELEVERD!» Matt.27:4. Dat is een kernpunt: Judas zegt: Ik heb gezondigd…! En waarom wordt dat nooit serieus genomen? Als Petrus Jezus heeft verloochend en dat erkent, neemt men dat wèl serieus. Maar bij Judas wordt dat nóóit serieus genomen. Dàt berouw kwam te laat, zegt men dan. Maar berouw komt altijd te laat, berouw komt altijd ná de zonde, anders is het geen berouw. Ik had het niet moeten doen, maar dat is altijd achteraf. Berouw heb je nooit van tevoren, altijd achteraf. Waarom zou je Judas’ schuldbelijdenis niet serieus nemen? En dan zegt Judas het zelfs met woorden vanuit de Torah: “Onstraffelijk bloed heb ik overgeleverd”. Dat is een vaststaande term uit Deuteronomium. En daarmee erkent Judas: deze Messias Jezus was onschuldig. Een late erkenning, maar we zijn meestal te laat met zulke erkenningen. De meeste martelaren worden posthuum erkend. En dan werpt hij dat geld daar neer. Daar was het hem dus ook niet om te doen. «Maar zij zeiden: Wat gaat ons dit aan? Gij moet zelf maar zien wat ervan komt» Matt.27:4. Zo spreken de priesters. Niet bepaald een priesterlijke benadering van een mens. Zoiets zei Kaïn ook al. «En de zilverlingen in de tempel werpende, verwijderde hij zich; daarop ging hij heen en verhing zich» Matt.27:5. Hij werpt het geld van zich af. Daarmee tracht Judas het kwaad van zich af te werpen. En dat einde dan….? Toen Petrus berouw kreeg, keek hij in de ogen van Jezus, in de ogen van de ontferming. Jezus keek hem aan en door die ogen van de tederheid kon Petrus weer verder. Voor Judas waren die ogen op dat moment niet in de buurt, al had hij het gewild. Judas kijkt in de ogen van de leiders, de leiders van het volk. En in die ogen leest Judas géén ontferming, die ogen staan bikkelhard. Die ogen zeggen: je bekijkt het maar! Dat is jouw zaak, daar hebben wij verder geen boodschap aan. Die ogen dreven hem de nacht in. Dus als je hier een schuldige wilt aanwijzen, dan ligt de schuld niet bij Judas, maar bij de leiders! De leiders hadden hem pastoraal het donker ingejaagd. Priesters, die zielszorgers moesten zijn! De zielszorgers werden lijkbezorgers. Er was geen nazorg voor Judas, er was geen ontferming, er was alleen maar een meedogenloze reactie. Dan is Judas totaal wanhopig en kan nog maar één laatste daad bedenken, hij stapt uit het leven. En als een mens zover komt, dat het leven voor hem geen enkele mogelijkheid meer biedt, zou God dan niet het hele verhaal aanzien? En dan zegt Amy Carmichael ergens: “God ziet de hele mens. En Hij heeft een tedere manier om naar een ziel te kijken op het hoogtepunt en niet op het dieptepunt. Hij doet niet zoals wij zo vaak doen: verkeerd beoordelen om wat een mens met een zieke geest soms kan doen. Als dat hart of die ziel van die mens helemaal gekweld is en ziek geworden; wat een mens doet in een blind en gebroken uur”. Blind en gebroken. Een mens komt soms te verkeren in een uur van zijn leven, dat hij het niet meer ziet. Zoals dat meisje van dertien jaar dat tegen haar moeder zegt: ik misluk niet. En als ze negentien is, weet ze het niet meer, verbijsterd! Het leven was te hard; als het leven tè hard is en tè complex, dan… “We hebben te maken met een liefde, die de handen van een mens kan pakken, ook in die duisternis. Welke vader zou het niet doen? En Hij is meer dan een vader. Welke vader zou een kind verstoten, omdat dat kind wanhopig is!” En bij dit alles moeten we bedenken, dat Judas méér is dan een individu. Hij staat daar namens de twaalf. Hij staat daar in wezen namens allen. Het gaat dus niet om verraad, maar om een laatste uitdaging. Judas heeft willen gaan tot het uiterste. Judas was fanatiek, zou je kunnen zeggen. En dat fanatisme is hem fataal geworden. Dat fanatisme heeft hem gedreven tot de grens, tot óver de grens. Wat kan een mens doen, als hij zó gedreven wordt door een ideaal, dat hij alle proporties uit het oog verliest. Zo zijn er meer geweest in de loop van de geschiedenis. Idealisten, die soms te ver gingen voor hun ideaal, terwijl anderen misschien veel gematigder waren en daardoor niet kwamen tot die hoogte, maar ook niet tot die diepte. Je kunt ook heel je leven keurig de gulden middenweg bewandelen en niet warm of koud worden. Dan loop je ook geen enkel risico, hoogstens het risico, dat je in slaap valt.
Wie ontvangt, die Ik zend, ontvangt Mij
«Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie ontvangt, die Ik zend, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft» Joh.13:20. «Na deze woorden werd Jezus ontroerd in de geest en Hij getuigde en zeide: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: één van u zal Mij OVERLEVEREN» Joh.13:21.Eigenlijk moet je al beginnen te lezen in vers 18. Hier in vers 21 begint een nieuwe pericoop. De verzen 20 en 21 horen echter bij elkaar, vormen een innerlijk geheel. In beide teksten staat “Voorwaar, voorwaar”. Zo’n indeling in pericopen kan je op een verkeerd spoor zetten. Daardoor ga je teksten van elkaar loskoppelen, die innerlijk bij elkaar horen. In vers 20 zegt Jezus: Ik ga iemand zenden. En die Ik zend, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Zender. En pal daarop wordt Hij ontroerd, verbijsterd in de geest en Hij zegt: «Voorwaar, voorwaar, één van u zal Mij overleveren».
Wie Judas ontvangt, ontvangt Jezus
Met andere woorden: wat hier met Judas gebeurt, betekent in diepste wezen, dat hij door Jezus gezonden wordt. Judas wordt een gezant; dat wordt de lijn in het Johannes-Evangelie. Judas wordt een gezant van Jezus. Dat blijkt ook uit het vervolg. Hier in vers 20 gaat het over de zending van de twaalf. Als Jezus dit zegt, is Hij geschokt in de geest, in de roeach. En de roeach is de verbinding met het paradijs; de geest, de adem van God. Verbinding met het paradijs in het verleden en in de toekomst. Jezus leefde in de verbinding met dat paradijs. Maar nu is er iets dat Hem schokt tot in het diepst van zijn bestaan. Want nu gaat vers 21 over de mens die Hem zal overleveren. Ook Judas is één van de twaalven; dus wie Judas ontvangt, ontvangt Jezus. Judas levert Jezus over aan de leidslieden. Zij ontvangen Judas en daarmee ontvangen ze Jezus. En de leidslieden en Judas leveren Jezus over aan de Romeinen. En zo ontvangen de Romeinen Jezus uit de handen van Judas.
Pilatus krijgt het einde van het Romeinse Rijk in huis. Daar staat Pilatus en hij ontvangt. Hij weet niet wat hij ontvangt of Wie, dat is voor hem nog verborgen. Maar door deze daad, doordat Jezus wordt overgeleverd in de handen van de Romeinen, daardoor wordt Rome overwonnen! En daardoor worden de volkeren bevrijd! Die Romeinen weten niet wat ze in huis hebben gekregen. Op het moment, dat Pilatus zijn paleis openzet en Jezus binnenlaat, weet hij niet wat hij in huis krijgt. Op dat moment heeft hij het einde van het Romeinse Rijk in huis en hij heeft het niet beseft. Op dat moment heeft Pilatus zijn eigen bevrijding in huis en hij heeft het niet geweten. Misschien heeft hij het èrgens bevroed, want hij zegt wel: «Zie de Mens». Blijkbaar heeft hij toch gevoeld: hier is eindelijk een ècht mens! Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt, een Mens als Hij, zo uniek. Iemand van wie zo tot op de bodem gezegd kon worden dat Hij Mens is, meer Mens dan al die anderen. Daardoor worden de volkeren bevrijd. Dus Judas wordt ondanks alles en ondanks misschien zijn eigen geblokkeerde en vertekende verwachting een afgezant van Jezus. Jezus levert Zichzelf uit aan Rome om Rome te overwinnen. En Rome is heel dat systeem van de wereld. De volkerenwereld met al hun verblinding en verstarring, met hun bolwerken. Jezus levert Zich over aan Rome om op die manier Rome te overwinnen en de volkeren te verlossen. Maar dan moet er één van de twaalven gezant zijn om Jezus over te leveren. Jezus is geschokt in de geest. Het strijdt zo met de paradijselijke vrede, waar de geest uit leeft. Innerlijk wil je dat niet. Dan denk je: dat moet toch niet. Het moet komen in de weg van vrede, de weg van het paradijs. Jezus is geschokt over Judas, die deze vreselijke zending op zich moet nemen. Die zending is zo zwaar, dat zijn motief een vals motief moet zijn om het te kunnen uithouden. Als Judas voor honderd procent geweten had wat hij moest gaan doen, had hij het niet kunnen dragen. Daarom moet hij wel werken vanuit een relatief motief. En Judas denkt, dat hij op die manier iets moet gaan uitlokken. Hij denkt: er moet iets gebeuren. En als ik het niet doe, dan komt er niets van terecht, dan blijft Jezus maar zitten wachten. Judas wil, dat Jezus de leider wordt van de partizanen, van de vrijheidsstrijders. Daar wil Judas zich voor inzetten. En let erop wat er dan gebeurt: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop. «Jezus dan antwoordde: Die is het, voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef. Hij doopte dan het stuk brood in en nam het en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot». Joh.13:26. Let erop wat Jezus doet: Hij neemt het stuk brood, hij doopt het in. En dan staat er: en Hij nam het. Letterlijk kun je dat ook zó lezen, dat Jezus eerst van dat brood eet. Hij neemt dat stuk brood, Hij breekt er een deel af en dat eet Hijzelf. En het andere deel van hetzelfde stuk brood geeft Hij aan Judas. Dus samen eten ze van hetzelfde stuk brood, elk een deel. Jezus bereidt het brood voor Judas, Hij doopt het in, eet er eerst Zelf van en het overige deel gééft Hij. «En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doen wilt, doe het met spoed» Joh.13:27. «Hij nam dan het stuk brood (dus hij eet het) en hij vertrok terstond. En het was nacht». Joh.13:30. Letterlijk: «En hij ging naar buiten». Judas wordt dus gezonden: doe het met spoed. En dan zie je tegelijk ook: ze eten samen van dat ene brood. Zo gaat Judas naar buiten, in de nacht van Pesach. En een van u is een duivel
De satan voer in Judas. Nu is de satan vooral de aanklager. In Johannes 6 staat: «En een van u is een duivel» Joh.6:70. Letterlijk: «Een van u is diabolos» (=uiteenwerper). De satan vaart in Judas. Het is net of de zaak zich moet toespitsen. Al moet je voorzichtig zijn met het woord ‘moet’. Jezus als exponent van het ware menszijn. En dan moet er haast wel iemand tegenover Hem staan die de vertegenwoordiger wordt van de wereld, van de overste van de wereld. En zoals het goede zich belichaamt in Jezus, zo wordt de aanklacht belichaamd in de tegenpool. Haast zoiets van: er moet toch een tegenspeler zijn! Zoals je een Saul hebt en een David. Waarom moet Saul er zijn? Telkens zie je die twee gestalten. Kaïn en Abel… Zo staan ze daar op het hoogtepunt tegenover elkaar. En Jezus zegt: de overste van de wereld zal geoordeeld worden. En die overste zal buitengeworpen worden. Dan voel je, dat het om iets héél anders gaat dan de vraag: is Judas nu als mens behouden of verloren? Het gaat om dat duel, om die confrontatie. En die confrontatie gaat zich voltrekken en die wordt uitgebeeld in: Jezus, de Zoon van Juda en een man, die eigenlijk ook geen andere naam kan dragen dan Juda. En dan wordt Juda buitengeworpen. En uiteindelijk wordt Jezus buitengeworpen. En Hij draagt het oordeel.
Judas was geen kruimeldief.
Als je iets wilt herstellen, moet je vaak teruggaan naar de fundering, naar het begin. Dat gebeurt in het Johannes-evangelie ook. Terug naar het begin. De gestalte van Judas moet je niet tot een incident maken. Het was geen bedrijfsongeval. En dan krijg je de gedachte: Jezus heeft met opzet Judas gekozen, omdat er nu eenmaal eentje moest zijn, die Hem moest verraden. Judas was geen bedrijfsongeval, ook niet zo van: als hij het niet gedaan had, had een ander het moeten doen. Ben ik het Here? Op die manier kom je in een soort uitverkiezing terecht. Via een achterdeur komt er dan een uitverkiezingsgedachte binnen. In Johannes 12 zien we die zalving in Bet-ani = het huis van de armen, het huis van de ellendigen. Die naam is veelzeggend, want in dat huis begint het heil. «Want de armen hebt gij altijd bij u» Joh.12:8. En de armen staan bij God hoog aangeschreven. Want hunner is het koninkrijk. En daar is ook Lazarus, die model staat voor die arme. Lazarus, een hoofdfiguur uit het Johannes-evangelie. «En de geur der mirre verspreidde zich door het gehele huis» Joh.12:3. Mirre is symboliek voor het lijden. En dan zegt Judas Iskarioth (=de man uit Karioth): waarom is die mirre niet verkocht? 300 schellingen, ongeveer een jaarloon. En dan komt die beruchte tekst. «Maar dit zeide hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als beheerder der kas de inkomsten wegnam» Joh.12:6. Het hete hangijzer is dus de vertaling van deze tekst. En dan vraag je je af: waarom heeft Jezus niet ingegrepen. De kascontrole-commissie werd niet bij elkaar geroepen. Judas werd niet van zijn taak ontheven. Uit deze tekst blijkt wel, dat vertalen moeilijk is en dat er kennelijk soms vooroordelen meespelen. De King-James vertaling heeft het juist vertaald. «Maar omdat hij een dief was» Joh.12:6. Tot zover is het juist vertaald. Maar dan moet er staan: «En de beurs had en hij droeg datgene wat toegeworpen werd» Joh.12:6. Er staat dus: hij was een dief, hij had de beurs en hij droeg datgene wat toegeworpen werd. Er wordt in deze tekst dus niet gesproken over: pikken uit de kas. Er staat dus niet dat hij iets nam, maar er staat dat hij iets droeg.
Judas hield de hand op de knip
Het probleem van Judas was dus niet dat hij pikte; zijn probleem was dus niet, dat hij zich om de armen bekommerde, want dat deed hij dus niet. Het probleem van Judas zat veel dieper. Zijn probleem was, dat hij die beurs droeg. Het woord beurs betekent oorspronkelijk: foedraal voor muziekinstrumenten. Bij Judas was dat foedraal dus geworden tot een bergplaats voor geld. De muziek was er dus uit. Die beurs was in feite een symbool van een voorwerp tegen de armen. Judas had om zo te zeggen ‘de hand op de knip’. Hij zorgde dat alles in die beurs bleef. Dat was zijn taak, althans zo zag hij die. Die beurs was in wezen het noodlot voor die armen. Het gevolg was namelijk, dat die armen niets kregen. Judas’ probleem was dus niet, dat hij iets uit de kas haalde, maar juist, dat hij er niets uit haalde, of althans te weinig voor de armen.
Hij droeg
Dat is een sleutelwoord, het komt drie keer voor in het Johannes-Evangelie. Hij droeg wat werd toegeworpen. En dat toewerpen veroorzaakte het probleem. Want als je iemand iets toewerpt, is dat liefdadigheid. De rijken werpen met een hautain gebaar de armen iets toe. Daar zit meteen dat klasseverschil in. De arme wordt iets toegeworpen en zo wordt de arme gedegradeerd tot een voorwerp van liefdadigheid. Tot bevrediging van het gevoelsleven van de rijke. Zo ging het vroeger ook met de diaconie in de kerken. Soms werd vroeger zelfs gecontroleerd, of de armen soms suiker in de kopjes hadden, want dan hadden ze het geld niet nodig. De arme is, ook in het Johannes-Evangelie, de mens die ònder ligt, die kansarm is. Liefdadigheid is een totaal onbijbels begrip. God is ten enenmale niet liefdadig. Hij is niet neerbuigend. Gij zult uw hand wijd openen voor UW broeder. Die beurs van Judas is dus symbool van de mensen bóven en de mensen beneden. Die beurs is symbool van het verachten van de armen. De arme sloebers mogen zogezegd God op hun blote knieen danken, dat er nog rijken zijn die af en toe liefdadig doen. Judas houdt dus een heel systeem in stand. Judas houdt het klasseverschil in stand. Judas houdt de kloof tussen rijk en arm in stand. De kloof tussen mens en mens. Judas zorgde er als het ware voor, dat de armen arm bleven. En daarom – staat er – was Judas een dief. Niet, omdat hij uit de kas pikte, maar omdat hij achterhield waarop de armen recht hadden. Judas’ probleem was dus niet, dat hij uit de kas grabbelde, maar juist, dat hij alles in de kas liet zitten. Zijn probleem was niet, dat zijn hand in de beurs ging, maar dat zijn hand te weinig in de beurs ging. In plaats van uit te delen aan de armen, zette hij het geld liever op de bank, dan had je nog rente ook.
Judas spekte de kas.
Messiaans is, om de kas open te gooien. «Gij zult uw hand wijd openen voor UW broeder, voor UW ellendige (lett.) en UW arme in UW land» Deut.15:11. Het zijn niet zomaar -armen-, het zijn uw armen. Judas is de ‘instandhouder van het systeem’. Hij is de man die draagt; maar hij draagt, wat je eigenlijk niet dragen kunt. Hij draagt de beurs, die het verschil accentueert. Zo worden de armen nooit mens. Het woord dief betekent oorspronkelijk – ook vanuit de tien woorden –iemand die mènsen steelt. Als er staat “gij zult niet stelen”, dan duidt dat in de eerste plaats op mensenroof. Het was bij Judas niet zo, dat de kas niet klopte, die kas klopte altijd. Die kloppende kas was juist de ellende. Judas had wel een kloppende kas, maar geen kloppend hart. De ellende was juist, dat het allemaal zo klopte. Judas is de man met de gesloten hand. Zo houdt hij ‘deze eeuw’ in stand. Judas is de man van ‘deze eeuw’. En daarom komt ‘de toekomende eeuw’ niet naar hem toe. Hij wil ten koste van alles ‘deze eeuw’ in stand houden. Dan is er altijd nog iets in kas. Het gaat om de economie. En de economie gaat meestal slecht. Judas is de man die economisch denkt. God denkt niet economisch. Maria denkt ook niet economisch. Mirjam gaat gieten. Heel dat huis moet vol worden van de geur.
Drie teksten met dragen
Dan die drie teksten met dragen. Joh.12:6 dus. «Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt thans (‘het’ staat er dus niet) niet dragen» Joh.16:12. Het gaat er dus niet om, dat we het niet kunnen dragen, we kunnen helemaal niet dragen. Judas was dus drager van het systeem, waardoor de arme geen kans kreeg mèns te worden. De discipelen kunnen thans niet dragen, want in wezen zijn ze deel van Juda, deel van die ene. Dan begrijp je ook, dat die Juda (Juda en Judas is hetzelfde woord) geen incident is. Dat was echter een symptoom, maar het gaat veel dieper. Het hele punt waarom het draait is: wat doe je met die arme, wat doe je met die mens. Laat je hem tot zijn recht komen, of behandel je hem als bedelaar. Of…behandel je hem als koningszoon.
In heel het Evangelie van Johannes gaat het in feite om die twee koninkrijken. Het koninkrijk van Juda(s) en het koninkrijk van Jezus. Het ene koninkrijk is het koninkrijk van de beurs, dat de afstand in stand houdt. Dat is het koninkrijk, dat distantiëert en isoleert. Dat koninkrijk houdt de categorieën in stand. Dat klaagt in wezen aan. De duivel wordt wel “de aanklager der broeders” genoemd. Letterlijk staat er: ‘degene die categoriseert’. Judas klaagt Maria aan, omdat ze geld over de balk gooit. Dan wordt altijd weer de veroordeling uitgesproken. Daar tegenover staat het koninkrijk van de Messias. Wonderlijk, want Juda is eigenlijk de naam van de drager van de belofte. Vanouds is het gezegd: Juda is de uitverkorene. Juda is degene uit wie de Messias zal worden geboren. En uitgerekend Juda wordt hier representant van het Anti-koninkrijk. Juist degenen, die er het dichtst bij schijnen te staan, hebben het minst ervan begrepen. Juda zal wat afkomst betreft zich het meest verwant moeten voelen met Jezus. Uitgerekend hij blijkt een vertegenwoordiger te zijn van het anti-systeem. Jezus de Christus, Judas de anti-christ. Hij ziet als zijn voornaamste taak om het instituut in stand te houden, hand op de beurs. Zolang Judas er is, zal geen mens aan die beurs kunnen komen. Die beurs wordt streng bewaakt. Daar heb je die twee werelden. En daarom staat er van de discipelen, dat zij niet kunnen dragen. Al datgene wat uit Juda voortkomt en daarmee verwant is, kan niet dragen. Die hebben geen draagkracht. Jezus kan heel wat zeggen, maar dragen kunnen ze niet. Zolang de mens de beurs draagt, heeft hij zijn handen niet vrij om te dragen. In de natuurlijke wereld hebben de mensen met het meeste geld ook vaak de meeste zorgen. En dat is in de geestelijke wereld ook zo. Daarom zal Judas ook degene zijn, die Jezus zal overleveren. Verraden is geen juiste vertaling. Letterlijk staat er: de overleveraar. Judas had zijn handen vol aan die beurs. En daarom moest hij Jezus kwijt. Door Jezus had hij zijn handen niet meer vrij. Judas is dus de vertegenwoordiger van een systeem. Daarom wordt Judas in het Evangelie ook ontmaskerd. Het is dus heilzaam, dat Judas zijn masker kwijtraakt, opdat de waarheid aan het licht zal komen. «En Hij, zelf zijn kruis dragende» Joh.19:17. Dit is de derde tekst, waar er over dragen wordt gesproken. En de derde keer dat dit woord dragen in het Evangelie voorkomt, geeft dus het antwoord.
We zien dus:
Judas, die de beurs draagt,de discipelen, die niet dragen kunnen en Jezus, die het kruis draagt.
Judas draagt de beurs en Jezus draagt het kruis.
Daar zie je die twee koninkrijken: Judas draagt de beurs en Jezus draagt het kruis. Jezus draagt het kruis. Men zegt dan: dat was een offer. Nu trof mij eens een uitspraak in verband met dat offer. Voor Jezus wàs het geen offer. Hij was totaal toegewijd aan ons. Juist, omdat Jezus toegewijd is aan de armen, aan de mensen die niets hebben, aan de mens die buiten de prijzen valt, juist daarom wachtte Hem het kruis. Soms wordt te pas en te onpas gezegd: de mens moet terug naar zijn eerste liefde. Hij moet echter terug naar Gòds eerste liefde. Jezus was zozeer toegewijd aan de mensen, dat Hij Zich ook niet laat afhouden van die tweede mijl. En juist omdat Jezus zózeer toegewijd was aan de mensen, aan armen, komt Hij in botsing met het rijk van Judas. Jezus, de leeuw van Juda, komt in botsing met het rijk van Juda(s). Daar gaat de zaak zich toespitsen.
Wie is de ware Juda?
Juist omdat Hij volkomen toegewijd was aan de ellendigen, krijgt Hij de man met de beurs tegenover Zich. Die man levert Hem over. En Hij láát Zich overleveren. Want ook dàt hoort bij zijn toewijding. Ook dat is voor Hem geen offer. Dat is voor Hem alleen maar menszijn met de mensen. In alle pijn waarin de mensen mènsen zijn. Dat is het wezen van de Messias: mens zijn tot het uiterste. Op alle manieren hebben ze Hem getest, getracht Hem van zijn stuk te krijgen.
Moet er dan altijd een zwart schaap zijn?
We hebben vrij uitgebreid stilgestaan bij Judas, die figuur waar men in de loop van de tijden niet goed raad mee heeft geweten; Judas, het grote raadsel. Inmiddels kom je dan tot de ontdekking, dat er een NT’cus geweest is van Joodse oorsprong, die over Judas een heel boek heeft geschreven. Je kunt dus zelfs een heel boek over Judas schrijven en proberen die figuur wat in kaart te brengen. Want hoe langer je erover nadenkt, des te vreemder komt die figuur van Judas over. En op een gegeven moment denk je dan: waarom wàs hij er eigenlijk? Er wordt dan zo gemakkelijk gezegd: ja, maar iemand moest toch die rol spelen? Maar waarom dan, was dat dan beslist nodig, moest er dan noodzakelijk een Judas zijn? En vooral ook als je bedenkt dat Juda(s) in de Middeleeuwen zo ongeveer het model is geworden van de Joden. Judas, de Jood, dat werd zo ongeveer verwisselbaar. Dus wat Judas gedaan had, dat hadden de Joden gedaan. Vandaar dat je dan ook al je gram op hen kwijt kon. Dat was dan voor de mensen aan de ene kant wel prettig, dan kun je tenminste afreageren. Moet er iemand zijn, op wie je kunt afreageren? Moet je je gram kwijt en hoeveel gram dan wel? Wat moet een mens allemaal kwijt, moet er dan beslist één of andere anti-christ zijn, een zwart schaap, hèt zwarte schaap? Jan Engelman zegt in een gedicht:
Het zwarte schaap staat in de sneeuw,
het staat er langer dan een eeuw.
Moet er dan altijd een zwart schaap zijn? En dan staat dat beest daar in de sneeuw en blijkbaar wordt het daar ook niet wit van, de sneeuw wordt er ook niet zwart van, je blijft met de vraag zitten.
‘God zal zijn alles in allen op één na’ ? Wat doe je dan met Judas? Kom je dan toch uiteindelijk op een soort gedachte van: goed, iedereen kan gered worden behalve één. God zal zijn alles in allen op één na. En dan troost je je met de gedachte, dat toch in ieder geval de meerderheid ‘er komt’. Eén is tenslotte slechts één. En in onze tijd waarin we zo gewend zijn te denken in de macht van het getal, is dat tenslotte toch nog wel aardig gescoord. Gescoord, om dat afschuwelijke woord te gebruiken. Net alsof God ook aan het scoren zou zijn. Scoren is typisch een mannelijke aangelegenheid. We moeten dus van dat idee scoren af. Is het nu een kwestie van meerderheid-minderheid? Dat is weer typisch democratisch gedacht, dan zit je weer te plussen en te minnen. En wat doet God dan? Zit God ook te plussen en te minnen, of alleen maar te plussen, of alleen maar te minnen? Moet er dan gescoord worden? Dat doet me denken aan die regel uit dat lied: “Faal ik een enkele keer, overwinnen doe ‘k meer”. Dat zit ook een beetje in die sfeer van het één tegen het andere afwegen. Een voorganger heeft van deze regel gemaakt: “Faal ik een and’re keer, getrouw is mijn Heer”. Dat klinkt in ieder geval wat anders. Dan zit je niet constant af te wegen hoeveel overwinningen je geboekt hebt of hoeveel nederlagen je geleden hebt, maar dan slaat de balans door naar de trouw van Hem die niet laat varen wat zijn hand begon.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds