Het verhaal over een vlinder

Door Maartje van Tijn

Daar staat dit boven:

“De vlinder was niet minder dan een vlinder, omdat hij zonder vleugels was  geboren.” Daar heb je het al; het hele probleem van goed en kwaad. Er was eens een vlinder. En die vlinder woonde achter de ster­ren. Achter de ster­ren is het blauw, een diep en donker en azuren blauw. De sterren zijn lich­ten­de vlekjes beneden. Van de sterren komen de verhalen. De vlinder plukte de verhalen van de sterren. Hij vertelde: er was eens een vlin­der, er was eens een bloem, er was eens een oude knotwilg, er was eens een straat­lantaarn, er was eens een violist.

De vlinder was niet minder dan een vlinder, omdat hij zonder vleugels was gebo­ren. Hij wist wel, dat hij niet kon vliegen in het diepe, donkere azuur, maar dat hij moeizaam had te gaan, waar anderen vlogen. Een geboorte­kwet­­suur, wat wil je! Zulke dingen gebeuren, daar moet je maar mee leren leven, met zulke dingen. De vlinder kon niet vliegen, maar hij ging. En de vlinder ver­telde: er was eens een vlinder. En die vlinder kon niet vliegen, want zij had geen vleugels. Er was eens een bloem. En die bloem kon niet groeien, want ze had geen wortels. Er was eens een oude knotwilg. En die knotwilg kon niet ruisen, want hij had geen blaadjes. Er was eens een straatlantaarn. En die lantaarn kon niet branden, want ze had geen lamp. Er was eens een violist en die vi­olist kon niet spelen, want hij had geen hoofd. Maar … de vlinder was niet minder dan een vlinder, omdat hij zonder vleugels was ge­boren. Hij wist wel, dat hij niet kon vlie­gen in het diepe, donkere azuur, maar dat hij moeizaam had te gaan, waar an­deren vlogen. Een geboortekwetsuur, wat wil je. Zulke dingen gebeuren; daar moet je maar mee le­ren leven met zulke dingen. De vlinder kon niet vliegen maar hij ging. En de vlin­der vertelde: er was eens een vlinder. En die vlinder kon niet vliegen, want hij had geen vleugels. Maar hard­nekkig ging de vlinder voort. Er was eens een bloem. En die bloem die kon niet groeien, want ze had geen wor­tels. Maar hardnekkig bleef de bloem staan trillen op haar stengel zonder wortel. Er was eens een oude knotwilg. En die knotwilg kon niet ruisen, want hij had geen blaad­jes. Maar hardnekkig bleef de knotwilg beven met al zijn dunne takken zonder blaadjes. Er was eens een straatlantaarn; en die lantaarn kon niet branden, want ze had geen lamp. Maar hardnekkig bleef de straatlantaarn stroom onttrekken aan de lei­ding en voerde die naar haar fitting zonder lamp. Er was eens een vio­list. En die violist die kon niet spelen, want hij had geen hoofd. Maar hardnekkig bleef de violist zijn stradivarius klemmen tussen borst en nergens. De vlinder was niet minder dan een vlin­der, omdat hij zonder vleugels was geboren. De vlinder kon niet vliegen, maar hij zag. Zijn grote vlinderogen zagen bloemen die hard­nek­kig bleven trillen op hun stengels zonder wortels. Knotwilgen, die hard­nekkig ble­ven beven met hun dunne takken zonder blaadjes. Straatlan­taarns, die hardnek­kig stroom bleven onttrekken aan de leiding en voerden naar hun fittingen zon­der lamp. Hoofdeloze vio­listen, die hardnekkig hun violen ble­ven klemmen tus­sen borst en nergens.

En de vlinder huilde. De vlinder zond hardnekkige gebeden naar het nergens in het diepe, donkere azuur. En hij verlangde, dat het anders worden zou. Met kracht van donderslagen en van bazuingeschal, met plotselinge bliksemflitsen en door de regen, die bij tijd en wijle ruiste langs de sterren in het diepe, donkere azuur, zodat ze dro­pen van de dikke tranen. Maar al wat er veranderde was: niets! De vlinder was niet minder dan een vlinder, omdat hij zonder vleugels was geboren. De vlinder kon niet vliegen, maar hij ging! De vlinder kon niet vliegen, maar hij ging en hij zag!

De vlinder kon niet vlie­gen, maar hij ging en hij zag en hij verlangde. Toen zwoer de vlinder een dure eed en de vlinder zwoer bij de kracht van zijn verlan­gen, dat hij niet zou aflaten van te gaan en niet zou aflaten van te zien en het verlangen niet zou laten varen tot aan het einde van zijn da­gen. En dat hij met de dood nog vechten zou om de vervulling van zijn dierbaar­ste verlangens. Opdat de vlinders vleugels hebben zouden, de knotwilgen blaad­jes, de bloemen wortels, de straat­lan­taarns lam­pen en alle hoofdeloze violisten een hoofd. En de vlinder spande zich ten strijde. De kracht van zijn verlangen deed de vlinderlongen zwellen en hij schreeuwde het uit! En hij schreeuwde het uit, tome­loos en woest! En dat hij het niet nemen zou; niet en nooit! En het diepe donkere azuur begon te trillen en de sterren trilden, en de verhalen lieten los en begonnen te vliegen. En de verhalen kwamen bij de bloemen en bij de wilgen, bij de straatlantaarns en de violis­ten. En toen ze hun verhalen leerden kennen, toen gebeurde er wat. Toen zwoeren zij een dure eed en ze zwoeren bij de kracht van hun ver­langen, dat ze niet zouden af­laten van te zien en te verlangen tot het einde van hun dagen. En dat ze met de dood nog zouden vechten om de vervul­ling van hun dierbaarste verlangens. En ze spanden zich ten strijde. De kracht van hun verlangen deed hen de longen zwellen. En ze schreeuwden het uit! En ze schreeuwden het uit, tomeloos en woest! En dat ze het niet nemen zouden, niet en nooit! En het azuur begon te trillen. En de sterren trilden en de hele we­reld barstte. En door de scheuren trad het licht naar binnen. Stil en statig trad het licht naar binnen. En het licht stond stil en statig in het die­pe donkere azuur. En ze zagen het licht: de vleugelloze vlin­ders, de wortelloze bloemen, de blader­loze wilgen, de lampeloze straatlantaarns en de hoofdeloze violisten. En toen wis­ten ze de waarheid. En door de waarheid wisten ze de leugen.

En de waarheid was, dat het licht er was.

 

De vlinder was niet minder dan een vlinder, omdat hij zonder vleugels was gebo­ren. Een geboortekwetsuur, wat wil je, zulke dingen gebeu­ren. Daar moet je maar mee leren leven met zulke dingen. Maar, de vlinder kon vliegen! In het licht van de waarheid vloog de vlinder op de vleugelen van de waarheid. In het licht van de waarheid wor­telden de bloemen op de wortelen van de waarheid. In het licht van de waarheid ruisten de wilgen met het groen van de waarheid. In het licht van de waarheid brandden de lantaarns met het licht van de waarheid. En in het licht van de waarheid speelden de violisten de juichende melodie van de waarheid.

Want dat was de leugen, dat het licht er niet was. En dit is de waarheid, dat het licht er is.

 

Daar eindigt dat boek mee. Dat boek, dat als ondertitel heeft:  “Troost uit de Midrasj bij Genesis 1,2 en 3 voor wie als Rachel niet ge­troost wil worden”.

 

Comments (0)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *