Het troostboek van Jesaja
15-06-2010 door Dr. K.D. GovertsDe structuur van het boek Jesaja
We gaan iets bespreken van Jesaja 40-55. We beginnen bij hoofdstuk 40, omdat het boek Jesaja uit twee delen bestaat.
Het eerste deel omvat de hoofdstukken 1-39.
Dat is de periode zo ongeveer tot de Babylonische ballingschap. Jesaja 39 eindigt ook met de wegvoering naar Babel. In feite kun je zeggen: dat eerste deel loopt tot hoofdstuk 35. Dat is een afgeronde cyclus. Hoofdstuk 35-39 is een wat apart gedeelte. Dat gedeelte handelt over koning Hiskia.
Het tweede deel omvat de hoofdstukken 40-66.
Dat is de tijd nà de ballingschap.
Jeruzalem wordt belegerd en de koning wordt ziek
Hoofdstuk 36-39 is nogal afwijkend: het is geen profetie, maar een verhaal; geschiedschrijving met daarbij twee thema’s: Jeruzalem wordt belegerd en de koning wordt ziek. In feite zijn dat twee dezelfde thema’s. De pijn van Jeruzalem door de omsingeling van Assur en de pijn van de koning. Die koning staat daar namens het hele volk. Dat gaat veel dieper dan dat je zegt: die koning is toevallig een keer ziek. De koning is de representant van het volk; die twee horen bij elkaar. Net zoals ziekte en ballingschap met elkaar te maken hebben. In feite zou je kunnen zeggen: het hele boek Jesaja is gecomponeerd rondom het leven van Hiskia. In die hoofdstukken 36-39 is ook weer een middelpunt. Het middelpunt is de psalm van Hiskia, het danklied in Jesaja 38. En wat hij daar bezingt is in wezen het lied van heel Israël. Het is opmerkelijk, dat Hiskia in dat lied niet zozeer zingt over ziekte en genezing, maar over dood en herleving. Hij zegt: nu moet ik sterven op de helft van mijn dagen. «In de bloei van mijn dagen moet ik heengaan door de poorten van het dodenrijk, ik zal derven de rest mijner jaren» Jes. 38:10. Als die ziekte Hiskia overvalt, heeft hij 14 jaar geregeerd; dan krijgt hij er nog 15 jaar bij. Dan is hij dus inderdaad op de helft van zijn dagen. Het lied van Hiskia is het lied van heel Israël, want dood en ballingschap is hetzelfde. Hiskia gaat door een doodservaring heen. «Mijn woning werd afgebroken en van mij weggerukt» Jes. 38:12. Voor woning wordt hier een heel apart woord gebruikt, dat in de regel generatie betekent. Je zou kunnen vertalen: mijn geslacht wordt afgebroken. Dat is de ballingschap, die aanstaande is. Wat Hiskia doorleeft, is eigenlijk al ballingschap, al zal het op zijn minst nog honderd jaar duren voordat die ballingschap daadwerkelijk begint. Hiskia’s genezing is dus de terugkeer uit de ballingschap. In het lied van Hiskia zie je steeds het motief van het leven. «Here, bij deze dingen LEEFT men, ja, in die alle is het LEVEN van mijn geest; dat Gij mij zult gezond maken en doen LEVEN. Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil. Gij toch zijt het, die mijn LEVEN gered hebt van de groeve der vernietiging» Jes. 38:16-17. Letterlijk: van de groeve der afwezigheid, van het niet zijn. «Want het dodenrijk looft U niet, de dood prijst U niet; wie in de groeve zijn neergedaald, hopen niet op uw trouw. De LEVENDE, de LEVENDE, hij looft U, zoals ik heden doe» Jes. 38:18-19. En dan dat wonderlijke: «De vader maakt zijn zonen uw trouw bekend» Jes. 38:19. Hiskia had op dat moment nog geen kinderen. De dynastie van David zou op die manier zijn uitgestorven. En nu gaat hij spreken over vaders en zonen, het volgende geslacht. ‘Maar mijn geslacht wordt afgebroken’ heeft hij in het begin gezegd. En nu aan het eind: vader en zonen. Hier zit zoiets in van: ‘En tòch!’ Toch vindt de geschiedenis voortgang. Dwars tegen alles in; er is toekomst na de nacht. Zo is Hiskia door de nacht heengegaan. «Mijn woning werd afgebroken en van mij weggerukt als de tent van een herder; ik wikkelde mijn leven samen als een wever. Hij snijdt mij af van de drom» Jes. 38:12. Hiskia typeert hier, wat het volk ook mee zal maken. «Als een leeuw, zo verbreekt Hij al mijn beenderen» Jes. 38:13. Beenderen betekent: identiteit. De identiteit van een mens, maar ook de identiteit van het volk van God. «Als een zwaluw zo tjilp ik; ik kir als een duif» Jes. 38:14. Dat woord kirren heeft in het Hebreeuws een heel brede betekenis. Het wordt ook gebruikt voor mediteren. Het is ook dat beroemde woord uit Psalm 1: De mens die de Torah overpeinst bij dag en bij nacht. Dat staat ook in het boek Jozua: als je het land binnengaat, moet je de Torah bij dag en bij nacht overpeinzen. Dat woord, hier vertaald met kirren kun je ook vertalen met: murmelen, reciteren. Dat hebben ze ook gedaan in de ballingschap. Kirren als een duif, als een jona. Jona ging ook door de diepte heen; en ook hij maakt een psalm. «Mijn ogen smachten naar de hoge; o Here, ik ben angstig, wees borg voor mij» Jes. 38:14. Hiskia roept om een borg, iemand die voor hem instaat. Andere vertaling: sta voor mij garant. Wat Hiskia hier doormaakt is de geschiedenis van ballingschap en terugkeer. Is er nog een garantie dat die geschiedenis doorgaat, of stopt hij halverwege. Hier is veel meer aan de hand, dan alleen een koning die ziek is. Hier stond heel de toekomst van Israël op het spel. Zal er nog een huis van David zijn, zal er nog een huis van God zijn? In feite zit heel het thema van Jesaja in het gebed van Hiskia. Eén lied in het midden en daaromheen een heel boek. Schitterend gecomponeerd. Als er ergens in de Bijbel ineens een lied voorkomt, heeft dat zeer speciale betekenis, een onderstrepende functie. Lucas begint zijn evangelie ook met twee liederen: de lofzang van Maria en de lofzang van Zacharias. Ook in het boek Samuël is er de lofzang van Hannah.
De terugkeer uit de ballingschap
Het gaat hier om de hoofdstukken 40-55. De hoofdstukken 56-66 vormen een ander verhaal. Daar gaat om de wederopbouw na de terugkeer. De hoofdstukken 40-55 gaan over de terugkeer. Want als je terugkomt uit de ballingschap, als je terug bènt in Jeruzalem, wat dan? Dan komt de grote teleurstelling: puinhopen. Heb je daar nou heel die reis voor gemaakt! De stad van je dromen ligt in puin. Misschien denk je dan: was ik maar in Babel gebleven. Het thema van de hoofdstukken 40-55 is dus: hòe komen ze uit Babel. Het gaat er dus om: hoe keer je innerlijk terug. Hoe kom je los uit Babel, hoe kom je los vàn Babel. Dat thema zie je steeds weer terug in de Bijbel; vooral in het boek Openbaring. «En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen» Op. 18:4.
Een dramatisch gebeuren in 16 hoofdstukken
Aan de ene kant was het in Babel niet best. Aan de andere kant: alles went! En op het laatst zeg je wellicht: waarom zou ik eigenlijk uit Babel wegtrekken! Er zijn er ook inderdaad heel wat gebleven. Die waren gesetteld. Die 16 hoofdstukken vormen eigenlijk een drama. Het is een dramatisch stuk, het drama van de terugkeer. Een drama heeft als specifiek kenmerk, dat er door middel van woorden iets gebeurt. Hoe kun je dingen doen met woorden. Die 16 hoofdstukken zijn dus niet een reeks willekeurige fragmenten, het is een dramatisch gebeuren met een bepaalde tijdsorde. In Jesaja 48 ben je bijvoorbeeld in de tijd verder dan in hoofdstuk 45. In de dramatische tekst ontbreekt de verteller. Het gevolg is, dat het gebeuren onmiddellijk tegenwoordig is. Er is geen afstand tussen wat zich afspeelt en de lezer of toeschouwer. De lezer wordt direct in het gebeuren betrokken. Het tweede kenmerk van een drama is het dialogisch karakter. Dat zien we ook in deze hoofdstukken: de Eeuwige is voortdurend de Spreker, maar er komen ook anderen aan het woord. God is voortdurend met volkeren in gesprek, met beeldenmakers, met Israël, met Sion. Het derde kenmerk van een drama is het perforatieve karakter. Dat wil zeggen: op het moment dat er iets gezegd wordt, gebèurt het ook. Spreken is handeling, het woord is daad. En speciaal is dat het geval, waar Gòd spreekt. Heel wat teksten in deze hoofdstukken moet je in de tegenwoordige tijd vertalen. Bijvoorbeeld: Ik roep u! niet: Ik heb u geroepen. Ik verlos u! niet: Ik hèb u verlost. Bij een drama krijg je dus, dat er op het moment dat de spreker iets zegt, het dan ook gebeurt. Zie bijvoorbeeld: «Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand» Jes. 41:10. De dramastijl in deze hoofdstukken wordt dus gebruikt, opdat de hoorder zich laat meenemen. Die uittocht die in deze zestien hoofdstukken op gang moet komen, heeft heel wat voeten in de aarde. In Jesaja 40 begint het, maar pas in Jesaja 48 gaat de eerste persoon in beweging komen. Er moeten dus heel wat weerstanden worden overwonnen. In eerste instantie is daar die houding van berusting. Ook is daar de angst, de angst voor de grote wereldmachten. De angst voor de goden, die aan de touwtjes trekken. Bovendien heb je dan nog een God die onzichtbaar is! En dan: wat is het groepje klein! De eerste uittocht, de uittocht uit Egypte ging niet van een leien dakje; maar deze, uit Babel, helemaal niet. In Jesaja 40 begint het. Pas in Jesaja 52 komt de uittocht ècht op gang. Jesaja 53; dat indrukwekkende hoofdstuk over de lijdende knecht des Heren, is het naspel. De hoofdstukken 54 en 55 vormen ook een soort naspel. Jesaja 40:1-11 is de proloog. Het ‘woord vooraf’ zet de grondtoon voor het geheel.
Troost, troost mijn volk, zegt uw God
«Troost, troost mijn volk, zegt uw God» Jes. 40:1.
Een zeer indrukwekkend begin. Daarom kun je Jesaja 40-55 ook het Troostboek noemen. Het gaat dus om de vertroosting. Troost heeft ook tijd nodig. Overhaaste troost gaat niet. Vergelijk Psalm 77: «Mijn ziel weigert zich te laten troosten» Ps. 77:3. Troost is een weg. Troost is erop uit de ander rècht te laten wedervaren. Troost gaat verder dan vrede, gerechtigheid en mededogen. Want, aldus Levinas, de trooster heeft een persoonlijke relatie met degene die getroost wordt. Gerechtigheid is een begrip dat geldt voor een hele groep of een heel volk. En vrede, ja, er kan ook vrede op aarde zijn. Troost kan niet ‘in het algemeen’ worden uitgestort. Je kunt niet zeggen: er komt troost over ons. Troost zou je kunnen noemen: een thuis vinden voor je tranen. Troost is nooit: en nou ophouden met huilen! Niet janken, maar danken! Troost: een thuis vinden voor de tranen, die je nooit hebt kunnen schreien. Troost, troost, mijn volk! Het volk moet getroost worden, maar wie moeten dat doen? “Troost, troost” wordt gezegd tot degene die het leest, tot degenen, die het horen. Op het moment, dat de eerste tekst wordt gelezen, wordt gezegd, dat jij bent opgenomen in het drama. Het is een stuk zonder toeschouwers. De hoorder wordt opgeroepen om te troosten. «Spreekt tot het hart van Jeruzalem» Jes. 40:2. Dat hart is zo vaak geplaagd en gepijnigd. «Roept tot haar, dat haar lijdenstijd vervuld is» Jes. 40:2. Chouraqui vertaalt: haar ‘corvee’. Dus haar zware opgave. «Dat de ongerechtigheid is geboet» Jes. 40:2. Letterlijk: de verwrongenheid.
In het Hebreeuws staat voor ‘geboet’ een woord, dat welgevallen betekent en dat is een woord uit de offerdienst. In Leviticus staat, dat dat offerbeestje ‘tot een welgevallen’ zal zijn. In déze tekst staat dus eigenlijk: die verwrongenheid is welgevallig gemaakt, is welgevallen geworden. «Zijn onrecht is tot vrijspraak geworden» AV. «Dat het uit de hand des HEREN dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden» Jes. 40:2. Dat dubbel betekent hier zoiets als: dubbel en dwars. Je hebt het dubbel en dwars voldaan. Zo begint er een nieuwe periode. In vers 3 begint het tweede deel van de proloog.
Bereidt in de woestijn de weg des HEREN
«Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan voor onze God» Jes. 40:3. Letterlijk: «Stem van een roeper in de woestijn». Je kunt dat op twee manieren vertalen: je kunt die woestijn bij de roeper voegen. Je kunt òok zeggen: in de woestijn een weg, dan voeg je het dus bij die weg. Het zit er alle twee wel in. Je kunt dus zeggen: er staat iemand in de woestijn te roepen. Je kunt ook zeggen: Iemand roept ‘Maak een weg in de woestijn…’ «Bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan voor onze God» Jes. 40:3. De woestijn is vaak beeld van de ballingschap. Hier is het het gebied tussen Babel en Sion. Bij de uittocht uit Egypte was hetzelfde het geval. Hoofdstuk 42:14 – 44:23 heeft als thema: de weg door de woestijn. Baan een weg door de woestijn. In het profetisch denken is het vaak de woestijn van de volkeren. Neher spreekt van ‘de woestijn van de geschiedenis’. Heeft nu die geschiedenis van al die volkeren zin? Op zìch niet. Geschiedenis is vaak heel absurd. Je kunt niet zeggen: God zal er wel een bedoeling mee hebben. Amos 6 zou zeggen: het is niet om de naam des HEREN erbij te noemen. In de woestijn komt er een weg. Je zou zeggen: God gaat zijn geschiedenis schrijven dwars door de geschiedenis van die volkeren heen. «In de wildernis een heerbaan (dat is een opgehoogde weg) voor onze God. Elk dal worde verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei» Jes. 40:3-4. Letterlijk: elke berg moet sjofel gemaakt worden (laag). Een weg van Babel naar Sion. Dan moeten al die blokkades, die bedenksels geëgaliseerd worden. De rotsbodem moet tot een vallei worden. dat geldt niet alleen voor dat volk, dat geldt voor ieder persoonlijk. Een drama kun je op verschillende niveaus lezen. «En de heerlijkheid des HEREN zal zich openbaren» Jes. 40:5. Het woord, galah, dat hier vertaald is met ‘zich openbaren’ is van dezelfde woordstam als ‘in ballingschap gaan’. Daar ligt dus een heel diep verband tussen. Juist de ballingschap wordt de plaats van de openbaring. Juist daar gaat God Zich bekend maken «En al het levende tezamen zal dit zien» Jes. 40:5. Dit is niet juist vertaald door het NBG. Er staat namelijk alle vlees. En dat is heel iets anders; alle vlees is juist, wat zich niet in leven kan houden. Vlees is in het Hebreeuwse denken het vergankelijke, het kwetsbare, alles wat gebrek aan geest heeft; zo ook in Psalm 65.
«Hoorder van het gebed tot U komt alle vlees» Ps. 65:3.
De rabbijnen zeggen: de zwakheid van het gebed is voor God geen belemmering om het te horen. Het zwakste gebed wordt gehoord. «Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op alle vlees» Joël 2:28.
Alle vlees is gras
In de verzen 6-8 komt een gesprek. «Hoor, iemand zegt: Roep. En de vraag klinkt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras» Jes. 40:6. Weer dat vlees. Daarom is het zo belangrijk, om dit steeds op dezelfde manier te vertalen. «En al zijn schoonheid als een bloem des velds» Jes. 40:6. Ook dit is niet juist vertaald. Het woord, dat hier vertaald is met ‘schoonheid’ luidt: chèsed en dat is: verbondstrouw, goedertierenheid. Al zijn verbondstrouw is als een bloem in het veld. Hier wordt getekend, hoe dat volk in de ballingschap is. Want er staat: «Voorwaar, het volk is gras» Jes. 40:7. Dan zie je in de verzen 6-8 die ballingen bij elkaar zitten. Er wordt gevraagd: wat zullen we roepen? En de éen zegt: het gras verdort. Een ander zegt: al het vlees is gras. Weer een ander: het volk is gras! Dan staat die profeet op en zegt: «Maar het woord van onze God houdt eeuwig stand» Jes. 40:8. Letterlijk: «Het woord van onze God staat op, heel de eeuw door». Temidden van alles wat dood is, staat dat woord op. Het woord komt overeind. En als het woord opstaat in mensen, dan gaan die mensen opstaan. Dan komen ze overeind uit die apathie. Het woord komt overeind, ook daar waar het gras verdord is en de bloem verwelkt is. Buber vertaalt heel typerend: «Verdord is het gras, verwelkt is de bloem», dus in de verleden tijd.«Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion» Jes. 40:9. «Zie de Here HERE zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen» Jes. 40:10. «Hij zal als een herder zijn kudde weiden» Jes. 40:11. Je kunt vertalen: Hij zal als een herder zijn kudde herderen. «In zijn arm de lammeren vergaderen en in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden» Jes. 40:11. Daar zie je iets van die tedere zorgzaamheid. Die afgoden zijn nooit zo teder. God past zijn tempo aan aan de lammetjes. Dat deed Jakob ook. De moederschapen leidt Hij zacht. De rest van hoofdstuk 40 gaat speciaal over God als Schepper.
God als Schepper
«Wie mat de wateren met zijn holle hand, bepaalde de omvang der hemelen?» Jes. 40:12. Al die beelden duiden op het werk van God in de geschiedenis. De God van Israël is geen natuurgod. “God spreekt niet kosmisch over de mens, maar menselijk over de kosmos”. De mens is niet kosmisch, zoals in de New-Age-gedachte. De mens is het centrale punt in de kosmos. En als er gesproken wordt over de wateren, dan is dat in de Bijbel vaak dat dreigende gebied. Dat dreigende gebied, waar je niet doorheen komt. Het volk van God stond ook altijd weer voor die wateren. God meet de wateren, Hij stelt ze een maat en een grens. En ook die bergen kunnen blokkades zijn op de weg. Maar God weegt die bergen. Bergen en wateren zijn in de Bijbel vaak beeld van vijandige volkeren. Die bergen en wateren worden gewogen en gemeten. Daarmee worden ze ook begrensd. In deze hoofdstukken wordt vaak over God als Schepper gesproken, maar dat wordt meteen verbonden met God als Bevrijder. Als Schepper zal God zijn volk bevrijden en als Bevrijder zal Hij zijn volk herscheppen. Dat heeft alles te maken met vertroosting. God is ook de Schepper van de uittocht. Hij schept iets nieuws. «Waarom zegt gij, o Jakob, en spreekt, o Israël: mijn weg is voor de HERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij» Jes. 40:27. De ballingen vonden dus, dat alles maar raadselachtig ging. Ze spreken over ‘mijn weg en mijn recht’. Het leek wel of God Zich niet bemoeide met hun recht. Ze waren ver van huis en donker was de nacht. En dan het antwoord: «Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de HERE, Schepper van de einden der aarde» Jes. 40:28. Letterlijk: eeuwig God, de God van de ‘olam. En dat is de verborgen tijd. God is de Schepper van de verborgen tijd. Dat kan de verborgen tijd zijn in het verleden of de verborgen tijd in de toekomst. Het woord ‘olam heeft dus een dubbele betekenis.
Schepper van de einden der aarde
Dat is een troost. Dat scheppen slaat niet op iets heel lang geleden, dat scheppen is hier en nu. De ‘creatio continua’, de voortgaande schepping. Van de ‘einden der aarde’, dat sprak die ballingen wel aan, want ze hadden het gevoel, dat ze aan die einden záten. Buber spreekt van de ‘Urzeitgott’. Hij is de Schepper van ‘de randen der aarde’. En de ballingen vóelden zich op de randen van de aarde. Die ballingen dachten: ‘We vallen uit Gods hand’. En als we over het randje vallen, mist God ons ook nog niet. Dan draait die aarde gewoon door. Eigenlijk is dat absurd. De aarde staat niet stil, de zon ook niet en de vogels blijven zingen. Ook de uithoeken van het bestaan, de randgebieden, behoren tot zijn machtsgebied. God strekt zijn hand uit naar de randfiguren. «Hij wordt moede noch mat» Jes. 40:28. Met die woorden wordt steeds gespeeld: «Hij geeft de moede kracht en de machteloze vermeerdert Hij sterkte. Jongelingen worden moede en mat» Jes. 29-30. Ja, die worden moede en mat. De uitleggers zeggen: die jongelingen dat zijn de soldaten van Babel. «Maar wie de HERE verwachten, putten nieuwe kracht» Jes.40:31. Buber vertaalt: «Ze zullen de kracht inwisselen». De oude leveren ze in en ze krijgen nieuwe.
Zij varen op met vleugelen als arenden
«Zij varen op met vleugelen als arenden» Jes. 40:31. In feite gaat het in de Bijbel om twee woorden: ballingschap en thuiskomst. In deze hoofdstukken draait het vooral om de vraag: hoe komen ze over dat dode punt heen. De ballingschap geeft het gevoel: hier stopt de geschiedenis. Is er nog leven na de ballingschap? Is er nog een taal die je over dat dode punt heen helpt?
Troost, troost, spreekt tot het hart.
Er wordt weer tot het hart gesproken.
De taal waarvoor geen woorden zijn in dit heelal verstond ik voor de laatste maal….Is er nog een taal? De Rabbijnen zeggen: als Israël in ballingschap gaat, gaat het woord ook in ballingschap. Maar God zegt: Ik heb jullie gedragen uit Egypte, Ik heb jullie gedragen op adelaarsvleugelen. Dat zegt God bij de eerste uittocht. Bij die tweede uittocht wordt het beeld versterkt. Dan gaan de ballingen zèlf notabene op adelaarsvleugelen, zij worden arenden. In dat verband staat er: «Jongelingen worden moede en mat» Jes. 40:30. De ferme jongens en de stoere knapen. Het militaire apparaat legt het loodje. Heel dat leger met ‘Gott mit Uns’ op de koppel. Er komt een weg, waar geen weg was. Een weg van Babel naar Sion. En de ballingen gaan op reis. «Mijn weg is voor de HERE verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij» Jes. 40:27. Daar hoor je wat die ballingen vragen. Ze zeggen er twee dingen: Mijn weg is kwijt en mijn recht is verdwenen. Dat is de pijn van de geschiedenis. Waar is de weg en waar is nog rechtvaardigheid. God gaat die twee vragen beantwoorden. En die antwoorden geven de structuur aan van de hoofdstukken die nu volgen.
Een rechtszaak en een weg
Het eerste deel hiervan is: Hoofdstuk 40:12 – 42:13. Daarboven zou je kunnen zetten: “DE RECHTSZAAK”. God gaat rechtspreken.
Het tweede deel is: Hoofdstuk 42:14 – 44:23.
Daarboven zou je kunnen zetten: ‘DE WEG’.
Er is dus een weg door de woestijn. De eerste vraag was dus naar de weg en de tweede vraag naar het recht. De vragen worden in omgekeerde volgorde beantwoord. Eerst moet er recht gesproken worden en van daaruit komt er een weg. Er komt een rechtszitting en in die rechtszitting gaat God optreden als Rechter. In het Hebreeuws wordt een woord gebruikt, dat letterlijk ‘rechtzetter’ betekent. Geografisch gezien moet je van Babel naar Sion door de woestijn, maar dat wordt hier niet zo bedoeld. Hoe groot is de afstand van Babel naar Sion in je hart! En hoe lang zullen die ballingen werk hebben om los te komen van Babel en op weg te gaan. Het kost ook zestien hoofdstukken voordat ze eindelijk terugkomen.
Vrees niet, gij wormpje Jakob
«Vrees niet, gij wormpje Jakob» Jes. 41:14. Wormpje! Dat is wel heel iets anders dan een adelaar. Die worm is hier het beeld van totale verworpenheid. Ook het beeld van totale kwetsbaarheid. Niets is kwetsbaarder dan een worm. De ballingen voelden zich de wormen van de historie, vertrapt en weggeschopt. Wat heeft een worm voor toekomst…. In Jesaja 41 komt dan die rechtszaak. In Jesaja 42 verschijnt die Knecht op het toneel. «Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb» Jes. 42:1. Nu is natuurlijk de vraag: wie is die knecht, die God daar gaat presenteren? Hoofdstuk 42:5 – 42:10 is vanouds in de synagoge gelezen als haphtarah, nà het begin van Genesis. Dit gedeelte uit Jesaja heeft dus te maken met het begin, of een begin. En dat met de vraag: zou er een begin zijn? Elk mens hunkert diep in zijn hart naar een begin. En als alle wegen doodlopen, dan belijdt het volk van God: er is geen ander begin dan bij U. En in die ballingschap waren alle wegen doodgelopen. Is er nog een begin nà het einde. Dat is ook een uniek gegeven in het bijbelse denken: na het einde komt het begin. Zoals ook in de synagoge, waar aan het eind van Deuteronomium op Simchat Torah, dit is de ‘Vreugde der Wet’, men weer bij Genesis gaat beginnen. Het einde doet niet de deur dicht, maar de deur open. Na de verwerping komt aanvaarding. Na de nacht komt de morgen. Zoals André Neher zegt: na het laatste der dagen komt er altijd nog een morgen. Vanouds zijn er zeven sabbatten tussen de dag, dat de verwoesting van de tempel herdacht wordt, tot Rosj Hasjanah, dit is de Nieuwjaarsdag. In die zeven weken wordt elke week een stuk uit dat Troostboek van Jesaja gelezen. Men noemt dat dan ook de Troostlezingen.
Jesaja 41 – God bepleit zijn zaak
Vier onderdelen, vier pericopen.
Boven Jesaja 41 zou je kunnen zetten: God bepleit zijn zaak.
Vers 1-7. God bepleit zijn zaak.
De volkeren zeiden: Israël en de God van Israël hebben hun rol uitgespeeld. En die stad met de tempel bestaat ook niet meer. En dan gaat God ten overstaan van die volken vertellen, dat Hij geschiedenis maakt.
Vers 8-16. God zegt heil toe aan Israël.
‘Zaad van Abraham’ worden ze genoemd.
Vers 17-20. God zal er zijn, ook in de woestijn. Uitgerekend in de woestijn! Dat is in de Bijbel vaak het doodsgebied. De woestijn is ook wel beeld van de ballingschap. Neher zegt van de woestijn: het no-mans-land en het no-Gods-land.
Daar is dus helemaal niets! Vers 21-29. God ontmaskert de goden. God legt die schetterende goden van Babel het zwijgen op. En dan gaat Hij spreken.
‘Ik en gij’ spelen een centrale rol
Vers 8. Maar gij, Israël. Eerst is er iets verteld over die goden en zo en dan komt: maar gij, Israël. Met nadruk! Dat is ook het karakteristieke van het Troostboek, telkens wordt er met veel nadruk gesproken over Ik en gij. Voor het woord ik heb je twee vormen: ani en anokhi. Normaal hoef je die woorden in het Hebreeuws niet te gebruiken, omdat je aan de werkwoordsvorm kunt zien of het ‘ik’ is. Worden die woorden tòch gebruikt, wil dat zeggen, dat je die ik-vorm sterk benadrukt. Dat doe je dus als je ‘ani’ gebruikt. En als je ‘anokhi’ gebruikt, de lange vorm, dan krijgt het ik nog meer nadruk. Het is heel typerend, dat het woord ani in het Troostboek 54 keer voorkomt. Van die 54 slaat het 48 keer op God. Verder staat er nog 15 keer die lange vorm. Ik en gij spelen in het Troostboek dus een heel centrale rol. Dat Ik-gij is juist zo belangrijk, omdat die ballingen hun identiteit kwijt waren geraakt. Wat dat woord ik betekende, begrepen ze niet goed meer, en dan deugt de ik-gij-relatie ook niet meer. Vergelijk in dit verband dat wrange rijmpje: “Wees jezelf zei ik tot iemand, maar hij kon niet, hij was niemand”. Ballingschap zit vanbinnen, er is geen verband meer. Dat ligt ook in de lijn van het principe van de ontbinding. Ballingen weten niet wie ze zijn, waar ze vandaan komen en waar ze heen gaan. Jezus zegt juist: Ik weet waar Ik vandaan kom en waar Ik heen ga, Johannes 8. God gaat in dat Troostboek mensen weer hun identiteit geven. Hoe krijg ik mezelf weer terug. «Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt, zo liggen onze beenderen verstrooid aan de mond van het dodenrijk» Ps. 141:7. Losse onderdelen, desintegratie, je persoonlijkheid kwijt. En wie raapt ze weer bij elkaar? Alle dingen moeten toch ook wederopgericht worden. De tekoen ‘olam, de wederoprichting van de wereld. Vandaar ook die sterke belijdenis van Israël: “De HERE is één”. Zo moeten de dingen ook weer één worden. Het grote gebod: Gij zult de HERE, uw God………! Maar daaraan vooraf gaat: Hoor Israël! De sjabbath was vanouds ook een dag om te horen. «Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, zaad van Abraham, mijn vriend» Jes. 41:8. En dan heel mooi: «Gij, die Ik gegrepen heb» Jes.41:9.
Van de einden der aarde geroepen
Deze hoofdstukken zijn geschreven in de vorm van een drama. ‘Ik heb gegrepen’ zou je eigenlijk moeten vertalen met: Ik grijp, Ik pak je vast. Dat gebeurt op het moment, dat God dat zegt. «Van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken». De ballingen hadden inderdaad het gevoel, dat ze in de randgebieden der aarde zaten. «Zij varen op met vleugelen als arenden» Jes. 40:31. Je moet oppassen om je huis geen ‘Arendshorst’, of zo iets te noemen, want dan worden de jongen eruit gemikt, Deuteronomium 32. Martin Buber zegt: dat nest is de volkerenwereld. En het jong dat er uitgehaald wordt, is Israël. «Vrees niet, want Ik ben met u; zie niet angstig rond, want Ik ben u God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand» Jes. 41:10. Letterlijk: «Met de rechterhand van mijn gerechtigheid». «Ik stel u tot een scherpe, nieuwe dorsslede» Jes. 41:15.
Het wormpje wordt een dorsslede
Dat wormpje wordt dus een scherpe dorsslede. En dan zullen ze bergen dorsen en verbrijzelen. Dat zijn die bergen, die hen afhouden van de terugkeer naar Sion. Bergen zijn soms beeld van machthebbers, soms van afgoden; dat zijn de tirannen die God weerstaan. Het wormpje dat vertrapt werd, wordt zelf een instrument dat gaat vertrappen, dat gaat fijnmalen.
De woestijn wordt een hof
«De ellendigen en de armen zoeken naar water, maar het is er niet, hun tong verdroogt van dorst; Ik, de HERE, zal hen verhoren» Jes. 41:17. De ellendigen, de armen; daar heb je die ballingen. We horen hier God als het ware hardop denken. «Ik zal op kale heuvels rivieren doen ontspringen en bronnen te midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterplas maken en het dorre land tot waterbronnen» Jes 41:18. Let op die herhaling van het woord water. In de grondtekst staat het aan het eind; dan krijgt het nog extra nadruk. «Ik zal in de woestijn ceder, acacia, mirt en olijfwilg zetten; Ik zal in de wildernis cypres naast plataan en denneboom planten» Jes. 41:19. Er worden zeven soorten bomen genoemd. Om aan te geven: zo wordt de woestijn een hof. Wie brengt dit tot stand? «Hij die de geslachten van aanvang af heeft geroepen» Jes. 41:4. ‘Van de aanvang af’ staat erbij. Letterlijk: «Van hoofde af aan». Daar zit ook in, dat God al die volken weer een hoofd wil geven. Opdat die chaos van de volkeren, weer op orde komt. Paulus spreekt in Efeze, dat alles weer onder één hoofd, Christus, moet komen, Efeze 1:10.
En dan staat er zo mooi:
‘Ik ben Hij’
«Ik, de HERE, die de eerste ben, en mèt de laatsten ben Ik dezelfde» Jes. 41:4. De uitdrukking ‘Ik ben dezelfde’ komt in het Troostboek nogal eens voor. In het Hebreeuws staat er letterlijk: Ik ben Hij. Dat is een verwijzing naar de Godsnaam, die God aan Mozes openbaarde. De ballingen zaten in een identiteitscrisis, ze werden met allerlei goden doodgegooid. En God presenteert dan Zichzelf. Steeds hoor je die naam van God: Ik ben Hij. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 43:10. Het klinkt als een soort grondtoon door die hoofdstukken heen. Die ballingen zagen door al die afgoden door de bomen het bos niet meer. Daarom worden eerst die goden door God aangepakt. Jesaja 41 eindigt met een ‘rondvraag’. Wie van de goden wil er nog wat zeggen? Dan zie je al die goden ineen schrompelen.
Een parodie op de godenfabriek
«De werkman bemoedigt de goudsmid; wie met de hamer plet, bemoedigt degene die op het aambeeld slaat, en hij zegt van het soldeersel: het is goed. Daarop bevestigt hij het met spijkers, opdat het niet wankele» Jes. 41:7.
Allen die als goden blonken
zijn bij Hem in ‘t niet gezonken.
Je krijgt hier een toonzetting, die later in hoofdstuk 44 nog verder zal worden uitgewerkt, namelijk, dat de profeet die hele godenwinkel op de hak neemt. ‘t Is eigenlijk zielig met die goden: zonder spijkers blijven ze niet overeind, je moet wel allerlei ambachtslui hebben, anders komt er van die goden niets terecht. Een parodie op heel die godenfabriek. Maar de God van Israël zegt: Ik was de eerste, daar kwamen geen spijkers aan te pas. En met de laatsten ben ik Dezelfde. Want die ballingen hadden het gevoel, dat ze de laatsten waren. De laatsten, de uitvallers. Zoals een boek heet: ‘Zij vielen uit Gods hand’. Nee, zegt God, Ik ben er ook nog. Zo zie je ook: «Vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de HERE en Ik zal hem genezen» Jes. 57:19. Hier zie je ook die wonderlijke volgorde. Het begint veraf en het eindigt dichtbij. De laatsten worden de eersten. Aan het eind van Jesaja 41 zie je dus hoe die goden tot zwijgen worden gebracht. De goden blijken niet in staat geschiedenis te maken. En daarom staat er:
Zie, mijn knecht
«Zie, mijn knecht, die ik ondersteun» Jes. 42:1.
Daar komt de installatie van de knecht. In hoofdstuk 41 hadden we Gods pleidooi, zoals er in een rechtszitting een pleidooi wordt gehouden. God houdt zijn pleidooi voor zijn volk tegenover die goden. Waarom wordt nu die knecht geïnstalleerd? Dan moeten we zien hoe hoofdstuk 41 eindigt: «Zie, zij allen zijn nietigheid; niets zijn hun werken, wind en ijdelheid hun gegoten beelden» Jes. 41:29. In het Hebreeuws staat tohoe, voor ijdelheid. Dat is het woord uit het begin van Genesis. Woest en ledig. Die goden zijn dus alleen maar een hoop ijdelheid, wind en tohoe, woestheid, wanorde, chaos. Daar staan dan die goden; en God heeft zijn pleidooi gehouden. En dan valt na hoofdstuk 41 de stilte. De ballingen reageren niet. De goden zwijgen, maar de ballingen zwijgen ook. Als dan niemand antwoord geeft, wat dan? Een gezangregel zegt: Hij roept totdat Hij wordt gehoord, in den beginne was het woord. De goden staan in de rechtszaal. De ballingen zitten op de tribune en je kunt een speld horen vallen. Aan het eind van hoofdstuk 41 zien we dus een dood punt. Zal God opstaan en de zaal verlaten? Maar God roept, totdat Hij wordt gehoord. Het laatste vers van hoofdstuk 41 begint met Zie. En ook het eerste vers van hoodstuk 42. Zie, dan gaat er toch iets gebeuren. «Zie, zij allen zijn nietigheid» Jes. 41:29. En dan het contrast: «Zie, mijn knecht» Jes. 42:1. Nu gaat God zijn knecht installeren, omdat niemand wat doet. En die installatie vindt plaats in twee gedeelten.
1e deel: vers 1-4.
2e deel: vers 5-9.
In vers 1-4 wordt de knecht aangewezen.
In vers 5-9 wordt de knecht toegesproken.
Eerst de bevestiging en dan de bevestigingspreek. Een inzegeningsdienst. «Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest (mijn roeach, mijn adem) op hem gelegd» Jes. 42:1. Dan zie je het contrast met die goden, allemaal roeach. Maar Ik geef mijn roeach op hèm. Er staat dus op hem, niet in hem. Dat heeft wel wat gemeen met Genesis 2:7, waar God zijn adem in de mens blaast. Die knecht wordt tot leven geblazen. Je zou haast denken aan een soort mond-op-mond-beademing. En wàt zal die knecht gaan doen ?
Hij zal de volken het recht openbaren
«Hij zal de volken het recht openbaren» Jes. 42:1 Dat recht is een sleutelwoord. Israël zei: dat recht is verborgen. Er staat echter: Hij zal het recht ( misjpat) voor de volkeren doen uitgaan. Hij zal het recht voortbrengen. Recht doen uitgaan is meer dan recht openbaren. Hij zal rechtvaardige toestanden realiseren. Hier zien we weer die volken, die we ook in hoofdstuk 41 als publiek zagen. Geleidelijk aan wordt het thema van de volken ontvouwd. Pas in de loop van de volgende hoofdstukken wordt dat nader uitgelegd. Dat is het boeiende van dit drama. Wie is die knecht? Ook dat wordt pas geleidelijk aan helder. En dan krijg je de liederen over die knecht. Het eerste in hoofdstuk 42, het tweede in hoofdstuk 49, het derde in hoofdstuk 50, en het vierde in hoofdstuk 53. Gaandeweg worden de contouren van die knecht scherper. Zoals bij een persoon die uit de verte steeds dichterbij komt.
Een naamloze knecht
Het eerste wat bij die knecht opvalt, is dat hij naamloos is. En dat is heel wezenlijk voor hem; want als hij een naam zou hebben, zou zijn rol beperkt zijn tot het verleden. Want op een gegeven ogenblik wordt er wel een naam ingevuld van een koning: Kores. En wel in hoofdstuk 45. Want Kores betekent het einde van de ballingschap. In 538 vaardigt Kores een edict uit: iedereen mag terug naar zijn eigen land. Heel typerend is, dat hij ook al voorkomt in: «Wie heeft hem in het oosten verwekt, dien bij elke schrede de zege ontmoet? Wie levert volken aan hem over?» Jes. 41:2. Je ziet, dat Kores ook naamloos begint. Pas in hoofdstuk 45 krijgt hij een naam. Maar met die knecht des Heren is het anders. Die krijgt gèèn naam. In hoofdstuk 45, als Kores dan met náme wordt genoemd is hij ook meteen voorbij; dan heeft hij zijn rol gespeeld. Als die knecht een naam zou dragen, zou je zeggen: nou, die hebben we gehad, dat is voorbij. Dan zou hij alleen voor zijn eigen tijd betekenis hebben gehad. Maar omdat hij geen naam draagt, ligt zijn betekenis open; zijn toekomstgestalte en zijn geheimenis ligt open. Het bijzondere van die knecht is, dat hij tot de ballingen behoort. En hij representeert de ballingen. Eén van hen en námens hen. Eén voor allen. Die knecht wordt straks de eerste die op weg gaat. Hij wordt hun hoofd. Allen zijn begrepen in die ene. Hij is de pionier, de voorloper.
De knecht is Israël en staat namens Israël
Je kunt zeggen: die knecht is Israël en die staat namens Israël. Soms staat hij ook tegenover Israël, als degene die een appèl op hen doet. Zoals hij is, zullen zij zijn. Wil je weten wat je wordt, kijk naar hem. Dat zegt Johannes ook in zijn eerste brief. Hij is hun voorland en hun heimwee. Hij is dat wormpje. Let op: er staat in Jesaja 41: «Maar gij, Israël, mijn knecht» Jes. 41:8. Hier wordt Israël dus de knecht genoemd. Het schuift dus in elkaar. Israël is de knecht, maar tégen Israël wordt gezegd: zie mijn knecht. Tegenover de goden, die niet tot daden komen, plaatst God zijn knecht. In Mattheüs 12 wordt dat aangehaald en wordt het betrokken op Jezus. «Zie, mijn knecht, die Ik verkoren heb, mijn geliefde, in wie mijn ziel een welbehagen heeft» Matt. 12:18. En bij de doop van Jezus in de Jordaan: «Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb» Matt. 3:17.
De rechtszaak
De woorden zoon en knecht kun je verwisselen. Die stem uit de hemel citeert Jesaja 42. Een stem uit de hemel; maar toch ook: een stem van de profeten. We hebben het nu over het gedeelte Jesaja 40:12 – 42:13. Het thema is dus: de rechtszaak. In die rechtszaak treedt in hoofdstuk 42, na al die goden in hoofdstuk 41, de knecht op. Ineens komt iemand anders de rechtszaal binnen: de knecht. Geen god, maar een knecht. Hij was de Heer, maar werd een knecht. Op Hèm werd alle last gelegd. Die knecht representeert dus de ballingen. Hij draagt hun lot. Niet, dat zij nu overal vanaf zijn en kunnen gaan relaxen. Hij is hun voorganger, hij is hun voorloper. Soms staat hij tegenover Israël als degene die een appèl op hen doet. Hij herinnert hen aan hun roeping. Van die knecht wordt gezegd: «Die Ik ondersteun» Jes. 42:1.Ook te vertalen: die Ik vastgrijp. Dat vastpakken duidt op de installatie. God pakt hem bij de hand om hem in het ambt te bevestigen. God voert hem de troonzaal binnen. «Mijn uitverkorene» Jes. 42:l. Die keus van God houdt een opdracht in. God kiest er één uit met het oog op allen. In die ene heeft God de velen op het oog. Eerst is er éen, straks zijn daar die velen. In het Hebreeuws betekent ‘velen’ allen.
In de ademnood van de tijd
«Ik leg mijn roeach op hem» Jes. 42:1.Dit als contrast met wat er van die goden werd gezegd aan het eind van hoofdstuk 41. Mijn adem is op hèm. In de ademnood van de tijd en in de benauwdheid van de ballingschap. Ballingschap is een tijd van ademnood. Hij is de eerste balling die op adem komt. En als je weer adem hebt, heb je ook weer stem. Dan word je weer stemhèbbend. Adem is het begin van een scheppingsverhaal. Je zou kunnen zeggen: in Jesaja 42 begint een scheppingsverhaal in Babel. Opvallend is, dat het Troostboek zo vaak spreekt over God als Schepper. Schepper niet alleen heel lang geleden; het scheppen gaat nog steeds door. Het is belangrijker te weten dat God vandaag nog schept, dan dat je wilt weten of die schepping nu 6000 of een miljoen jaar geleden geschied is. God is ook niet die grote horlogemaker uit de achttiende eeuw, die verder niet meer naar zijn schepping omkijkt. Het is geen kwestie van ‘aflopen’, het is ook geen aflopende zaak. God is geen God ‘in ruste’. Juist in de ballingschap heeft men gezegd: God is Schepper.
Die de hemeLEN schiep en ze uitspant
«Zo zegt God, de HERE (letterlijk: de God, de HERE; dus met nadruk tegenover die andere goden) die de hemeLEN schiep» Jes. 42:5. Hemel dus in het meervoud. Liever schrijf je: die de hemelen schept. Profeten zijn niet zo geïnteresseerd in de prehistorie. «En ze uitspant, die de aarde uitbreidt» Jes. 42:5. Uitspant. Daar komt ook dat woord uit Genesis l vandaan: uitspansel. Letterlijk betekent het Hebreeuwse woord: uithameren. In sommige vertalingen wordt ook gesproken van de uithamering. God hamert om zo te zeggen een dak uit. Hier staat dus, dat God die hemelen uithamert. En als je iets uithamert, wordt het lekker stevig. In plaats van uitspansel kun je ook vertalen: firmament. Daar zit ook dat woord stevig in. Dat alles wordt tegen die ballingen gezegd. Zij vragen zich vertwijfeld af: wat is er nog vast? Alles wankelt, ook die godenbeelden. «Die de aarde uithamert met al haar uitspruitsels; die aan de mensen die daarop wonen, de adem geeft» Jes. 42:5. Ook weer in de tegenwoordige tijd. God geeft adem aan de mensen. Ook aan die ballingen, die het gevoel hebben, dat ze geen adem meer hèbben. Die de adem geeft aan het volk. Drie keer staat er dan in het Hebreeuws aarde. Een zwaar accent dus. Die aarde is het probleemgebied. Veel eindtijdgedachten spreken dan ook: dan vergaat de aarde. ‘t Gaat niet door, ‘t wordt niks. God maakt wel een nieuwe. We leven ook nu in zo’n wegwerpmaatschappij. En dat werkt misschien ook door in die eindtijdgedachten. Je moet genezen van die wegwerp-cultuur. Die knecht wordt gezet in het kader van de herschepping. Die is om het zo te zeggen het preludium, het voorspel van de herschepping.
Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen
«Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, noch die op straat doen horen» Jes. 42:2. Dat schreeuwen duidt hier op een ‘schreeuwen om hulp’. Hij stemt niet in met het algemene geklaag. Hij huilt niet mee met de wolven in het bos. Want die knecht gaat er iets van verstaan, dat die ballingschap helemaal niet zo slecht is. Die ballingschap blijkt juist een zegen te zijn. En zegen kun je niet aflezen aan welvaart. We moeten oppassen, dat we welvaart en zegen niet door elkaar halen. In Duitsland kreeg je na het Hitlertijdperk het ‘Wirtschaftswunder’. Je kunt niet zeggen: Duitsland werd gestraft vanwege het Hitlerregime. Daar kun je geen lijn in ontdekken. Beloning en straf is een kinderlijk godsbeeld. Wie zoet is, krijgt lekkers. Als welvaart geen zegen is, is welvaart haast het gevolg van de vloek. De boom der kennis! Hoe meer welvaart, hoe meer God wordt vergeten. Aan ‘s Heren zegen is het al gelegen. We hebben het soms te druk om aan God te denken, wat een zegen! En in de ballingschap gaat al het franje eraf en dan kom je tot het hart van de zaak. Die knecht schreeuwt niet: haal ons uit de ballingschap. En de straat is in het Troostboek de plaats, waar de ellende van Sion te zien is. Zie: «Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten» Jes. 51:20. De straat is de plaats waar het oordeel toeslaat. Daar wordt de klacht over de ondergang gehoord.
Het geknakte riet zal Hij niet verbreken
«Het geknakte riet zal Hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal Hij niet uitdoven» Jes. 42:3. Zo zijn de ballingen, als een geknakt rietstengeltje, als een uitgedoofde vlaspit. En de knecht is solidair met dat kwijnende vlaspitje, met dat kwijnende Israël. En Zelf: «Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, totdat hij op de aarde gezet zal hebben het recht» Jes. 42:4. Zolang hij op aarde bezig is het recht te zetten, zal hij niet ondergaan. Die dreiging is wel steeds boven zijn hoofd. Maar de knecht wordt door de ballingen niet begrepen.
Op zijn Torah zullen de kustlanden wachten
«En op zijn Torah zullen de kustlanden wachten» Jes. 42:4. De kustlanden zijn die randgebieden. Op zijn onderwijzing wachten die verre kustlanden. Parallel met misjpat horen we het woord torah. Die kustlanden wachten ergens op. De volkeren worden niet van de kaart geveegd. Ze worden niet prijs gegeven aan hun goden. Die profeten kijken altijd over alle grenzen heen. Die ballingschap van Israël heeft een wereldwijde betekenis. Reikhalzend zien die kustlanden daarnaar uit. Dat eerste lied van de knecht heeft dus een verrassende ontknoping. Die kustlanden zagen we ook in: «De kustlanden zagen het en werden bevreesd» Jes. 41:5. De kustlanden werden bevreesd en trachtten hun goden nog wat op te krikken. Maar in hoofdstuk 42 gaat het anders. Die goden verdwijnen, maar de kustlanden verdwijnen niet, daar is nu alle hoop voor. Die kustlanden krijgen het levende water van de Torah. Zo eindigt dat lied in 42:4. Dat was de installatie van de knecht. En in vers 5 tot 9 wordt hij toegesproken. «Ik, de HERE, heb u geroepen (beter vertaald: Ik roep u) u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht voor de gojim» Jes. 42:6. In de knecht wordt het verbond van God belichaamd. Die knecht wòrdt het verbond. «Om blinde ogen te openen, om geboeiden uit de kerkers te voeren» Jes. 42:7. De blinden zijn de gojim. En de gevangenen, zijn die ballingen. Hier komen we nooit meer uit, dachten ze. En juist dan gaat de gevangenis open.
De vroegere dingen en de nieuwe dingen
«Ik ben de HERE, dat is mijn naam, en mijn heerlijkheid geef Ik aan geen ander noch mijn lof aan de gesneden beelden. De vroegere dingen zijn gekomen, nieuwe dingen, Ik meld ze; voordat ze uitspruiten, doe Ik ze u horen» Jes. 42:8-9. Vroegere dingen en nieuwe dingen; een belangrijke sleutel in het Troostboek. Wat is het vroegere en wat het nieuwe? De betekenis hiervan gaat in de loop van het Troostboek ‘schuiven’. Het vroegere kan bijvoorbeeld slaan op de uittocht uit Egypte, de vroegere bevrijding. Het vroegere zal op een gegeven ogenblik ook betrekking hebben op Kores. Zo verschuift dat, tot er weer plaats komt voor het nieuwe. Dat nieuwe wordt dus uiteindelijk die uittocht uit Babel. Maar ook de komst van die knecht.
Zingt de HERE een nieuw lied
«Zingt de HERE een nieuw lied, zijn lof van het einde der aarde» Jes. 42:10. Omdat God nieuwe daden doet. Nieuwe dingen zijn niet nieuw, omdat ze nog plaats moeten vinden, maar omdat ze een verrassende wending geven in de geschiedenis. Wat morgen gaat gebeuren is nog niet altijd nieuw. Vaak kun je zeggen: de geschiedenis herhaalt zich. Iets nieuws is het doorbreken van de cirkel.Een stem doorbrak de stomme ring van het bestaan waarin je was besloten. In de woestijn maakten ze het gouden kalf. Nu kan het woord dat hier met kalf vertaald is, ook de betekenis hebben van cirkel. Als je zo’n kalf maakt en dat is met alle goden het geval, zit je in zo’n cirkel. Je krijgt een gesloten circuit, waarin je dus raakt opgesloten. Mozes verpulvert die ring, doorbreekt die cirkelgang. «Gij die de zee bevaart (gij die afdaalt op de zee) en haar volheid; gij kustlanden (daar heb je ze weer) en haar bewoners. Laten de woestijn en haar steden de stem verheffen, de dorpen waar Kedar woont (nomaden); laten de rotsbewoners jubelen» Jes. 42:10-11.
Zes liederen
Juist de gebieden waar je het niet van had verwacht, gaan zingen. In het Troostboek staat 6 keer een lied. Steeds wordt een bepaald gedeelte afgesloten met een lied. Het tweede lied krijgen we in hoofdstuk 44:23. Bij dat eerste lied gaan er heel wat zingen; maar toch ontbreekt er één, namelijk Israël. Het is alsof de lofprijzing van buiten naar binnen gaat. De laatsten worden de eersten. Ook uit de kerkgeschiedenis krijg je de indruk, dat de gojim eerder gaan zingen dan de ‘vromen’. In Ninevé zongen ze ook eerder dan Jona. We zien dat bij de zigeuners, bij de Indianen. Juist bij diegenen, die in de loop van de geschiedenis pijn hebben geleden. Bij de einden der aarde begint het lied.
Gods sterke daden
Het eerste lied heeft dus als titel: Gods sterke daden.
Lied van Israëls verlossing
Het tweede lied is het Lied van Israëls verlossing.
«Jubelt, gij hemelen, want de HERE heeft het gedaan; juicht gij diepten der aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen, gij woud met alle geboomte daarin, want de HERE heeft Jakob verlost en Hij verheerlijkt Zichzelf in Israël» Jes. 44:23. Jubelt. En dan volgen er bergen, bomen, diepten, enzovoort, allemaal moeten ze gaan jubelen. Maar Israël staat er niet bij. Er wordt gezongen over Israël. Er staat daar als het ware een zangkoor, dat over Israël zingt. “0 hoogten en diepten looft nu God”. Een witte plek in dat koor. Het begint te zingen in de randgebieden. Het midden moet nog komen.
Het lied van de uittocht
Het derde lied staat in Jesaja 48:20 b tot 21.
Het Lied van de Uittocht. Eindelijk gaat de eerste balling uit Babel.
Het lied op Israëls vertroosting
Het vierde lied Jesaja 49:13.
Het Lied op Israëls Vertroosting. Ook weer een afsluitende tekst. «Jubelt gij hemelen, en juich, gij aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen want de HERE heeft zijn volk getroost en Zich over zijn ellendigen ontfermd» Jes. 49:13.
Het lied op de intocht van de Koning
Het vijfde lied Jesaja 52:9-10.
Het lied op de Intocht van de Koning. En dan wordt het gezegd tot de puinhopen van Jeruzalem: «Breekt uit in gejuich, jubelt eenparig, puinhopen van Jeruzalem, want de HERE heeft zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost» Jes. 52:9. Beter: «Troost zijn volk!» In de tegenwoordige tijd.
Het lied op de toekomst van de eenzame vrouw
Het zesde lied Jesaja 54:1.
Het is het lied op de Toekomst van de eenzame Vrouw. «Jubel, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt (We zitten hier al in het naschrift); breek uit in gejubel en juich, gij die geen weeën gekent hebt, want de kinderen van de eenzame (beter vertaald: ‘verstarde’) zijn talrijker dan de kinderen der gehuwde, zegt de HERE» Jes. 54:1. In die zes liederen zie je dus een prachtige lijn. Het begint in Jesaja 42, waar God uittrekt als een held. Dan het lied op de verlossing van Israël, het lied op de uittocht, het lied op de vertroosting. Het lijkt net alsof het steeds intiemer wordt. Het lied op de intocht van de koning en tenslotte dat lied op die eenzame vrouw. Die zes liederen geven als het ware het ritme aan over de uittocht uit Babel. Het eerste lied zagen we dus in Jesaja 42:10-13. En dat loopt uit op het 13e vers: «De HERE trekt uit als een held; als een krijgsman doet Hij de strijdlust ontbranden» Jes. 42:13. Dit staat eigenlijk in het meervoud: «Als een man van gevechten». En als er een meervoud staat, duidt dat op God als strateeg. Dit gedeelte begint en eindigt dus met het heldendom van de Eeuwige. God doet de strijdlust ontbranden. Bij die ballingen was dat allemaal uitgedoofd. Als een strateeg mobiliseert Hij de ijver. Aan het eind van het eerste lied zie je dus, dat er wat gaat gebeuren. En bij elk volgend lied kom je weer een stapje verder.
Het Eerste Deel liep dus van Jesaja 40:12 tot Jesaja 42:13.
Telkens wordt zo’n deel dus afgesloten met een lied.
Het Tweede Deel loopt van Jesaja 42:14 tot Jesaja 44:23. Boven dit deel kunnen we zetten: Een Weg door de Woestijn.
Die weg komt dóór de woestijn heen, door het doodsgebied heen. Het woord midbar, dat steeds vertaald wordt met woestijn, hangt oorspronkelijk samen met het woord drijven. Het was het gebied, waar de nomaden hun kudden doorheen dreven. Je zou het haast kunnen vertalen met ‘de dreven’. De woestijn is het nomadengebied. Nomaden, mensen onderweg. Zoals ook André Neher vanuit zijn Joodse ervaring zegt: ‘ik was een nomade’. Hij zegt: maar ik was ook meer dan een nomade, ik was ook altijd pelgrim. Ik was een zwerver en toch gingen al mijn stappen in één richting. De woestijn is de plaats waar de nomaden trekken. Van Babel naar Sion. Het gaat om twee aspecten: eerst de weg door de woestijn en dan de weg terug naar God. In hoofdstuk 42:14 zie je het meteen gebeuren: «Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden; nu zal Ik schreeuwen als een barende vrouw» Jes. 42:14.
De sjechina: God in ballingschap
Er is een tijd van zwijgen. De ballingschap van het woord. De rabbijnen zeggen: als Israël in ballingschap is, gaat het woord ook in ballingschap. Dan is ook de taal in ballingschap. Je ziet dan ook, dat een mens woordeloos wordt, taalarm; hij weet niet meer wat hij zeggen moet. Er komt alleen nog wat gebabbel; dat is ook de pijn van de moderne mens. Het woord is achter de horizon verdwenen. Daar zit iets heel bijzonders in. Juist als dat woord in ballingschap gaat, zullen de ballingen dat woord vinden. God gaat ook in ballingschap, de sjechina. De rabbijnen zeggen: de sjechina is: God in ballingschap. Zoals een weerspannige zoon, die zijn koffers pakt en wegloopt, en de vader gaat er even later met zijn koffers achteraan. Die gaat zijn zoon achterna. De sjechina is dus: God in ballingschap. Dat is een vrouwelijk woord; daar zie je iets van de moederlijke kant van God. God, die als een moeder op zoek gaat naar het verdwaalde kind.
Ik heb van oudsher gezwegen
«Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden» Jes. 42:14. Van oudsher! Vanaf de verborgen tijd; je kunt vertalen: vanaf de verborgenheid. En dan staat er: als een barende vrouw! Je krijgt hier dus een vrouwelijk beeld van God. Je zou zeggen: God in geboortepijn. De ballingschap wordt een kraamkamer. Zoals ook Paulus zegt in Romeinen 8: «De schepping zucht en is in barensnood». De schepping is niet in stervensnood, maar in barensnood. De schepping zucht. Vergelijk: «Ik zal snuiven en hijgen tezamen» Jes. 42:15. Tezamen is ook weer een sleutelwoord in het troostboek. Het is net alsof alles nu tezamen gaat gebeuren.
Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op
«Ik zal de blinden leiden op een weg die zij niet kenden; op paden die zij niet kenden, zal Ik hen doen treden; Ik zal de duisternis voor hen uit tot een licht maken en de oneffen plaatsen tot een vlakte» Jes. 42:16. De ballingen worden hier als blinden aangeduid. En die weg is ook weer een sleutelwoord. «Dit zijn de dingen die Ik doen zal en die Ik niet zal nalaten» Jes. 42:16. Dat staat er nog eens met sterke nadruk. Je kunt ook vertalen: «En Ik zal hen niet verlaten». «Zij zullen achteruit deinzen en beschaamd worden met schaamte, die op gesneden beelden vertrouwen» Jes. 42:17. In bovenstaand vers zien we dus het contrast. «Gij doven, hoort, en gij blinden, slaat uw ogen op om te zien» Jes. 42:18. Dat zijn de ballingen. En dan vraag je je af: waarom en waartoe die ballingschap. Dat wordt in de rest van hoofdstuk 42 behandeld. De hoofdlijn is: die knecht is geroepen, maar we horen hem niet spreken. Hij staat daar als eenzame gestalte temidden van al die ballingen. Pas in hoofdstuk 48 zegt hij voor het eerst wat. Datzelfde zie je bij Ezechiël, die deed ook zijn mond niet open. De zwijgende profeet. Meestal houdt een predikant meteen zijn intreepreek, zijn troonrede. Maar hij wordt toegesproken, maar zegt niets terug. En dan zegt hij:
Hij zwijgt in zijn liefde
«En nu heeft de Here HERE mij met zijn Geest gezonden» Jes. 48:16. Een geheimenis. Je ziet hoe dat woord in feite dichtgestopt was. Het woord heeft zeven hoofdstukken nodig om eindelijk vrij te komen. De adem van God was op hem gelegd, maar het lijkt wel windstil. Geen zuchtje wind! Het is bij God niet een kwestie van de vlotte babbel of rappe troosters, die altijd wel een woordje uit hun mouw schudden. Het zwijgen heeft misschien ook wel iets te maken met: “Hij zwijgt in zijn liefde”. Het heeft te maken met een open ruimte scheppen. Je kunt de zaak ook helemaal plat praten. Dan krijg je het Hilversum 3 – effect. Je hoort niets meer. Daarom creëert God een open ruimte. In dat zwijgen valt het woord op. Dan verdwijnt het niet meer in die woordenvloed. God wacht tot al die goden zijn uitgerebbeld.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds