Het evangelie naar Marcus
20-06-2010 door Dr. K.D. GovertsVanuit hebreeuws perspectief
De Evangelisten waren componisten. ls we er op letten hoe Marcus zijn verhaal vertelt, zien we, dat elke evangelist zijn evangelie weer op zijn eigen manier vertelt. Ze vertellen geen àndere dingen, maar ze vertellen de dingen anders, zoals ook een lied op verschillende melodieën kan worden gezongen. Je zou je kunnen afvragen: wat voor partituur hadden de evangelisten dan om een evangelie te kunnen componeren? In ieder geval hadden de evangelisten de Tenach voor ogen, dat is wat in de regel – ten onrechte – het Oude Testament wordt genoemd. Bij ons is dat Genesis tot en met Maleachi. Bij de Joden is de volgorde anders en is Kronieken het laatste boek. De evangelisten zijn aan de hand van de Tenach gaan vertellen over Jezus. “Aan de hand van Mozes”, zou je ook kunnen zeggen. In feite heeft Jezus heel zijn weg afgelegd aan de hand van Mozes, met Mozes als leidraad, als program. Marcus begint zijn evangelie met een proloog. Als iemand een boek schrijft, is het laatste wat hij schrijft: het woord vooraf. Het woord vooraf dient meestal als een soort terugblik. Het woord vooraf is de deur waardoor men het boek binnenkomt. De proloog van Marcus omvat de verzen 1-15. In die eerste 15 verzen zegt hij, wat hij wil gaan vertellen. Deze 15 verzen vormen dus de sleutel tot het boek Marcus. Het NBG wijkt af, daar valt de scheiding na vers 13, terwijl deze moet vallen na v.15.
Begin van het Evangelie
«Begin van het Evangelie van Jezus Christus» Marc.1:1. Merkwaardig om te beginnen met: begin van het Evangelie. Dat lijkt het intrappen van een open deur. Maar deze woorden hebben een meerwaarde. In het Grieks is begin archè, in het Hebreeuws resjit. Marcus en al die andere schrijvers van het NT schreven in het Grieks, maar dachten in het Hebreeuws. Ze schreven “doorschijnend Grieks”. Het Hebreeuws was er doorhéén te zien. Het is een soort palimpsest. Dat is een rol, die na verwijdering van het oude schrift, opnieuw wordt gebruikt. Het woord resjit heeft een dubbele betekenis: het kan betekenen: begin, maar ook beginsel. Dat woord hangt samen met het woord rosj, wat hoofd betekent. Het hoofd heeft de leiding, het zou ‘kopstuk’ genoemd kunnen worden. W. Barnard spreekt in verband met Genesis van ‘van hoofde af aan’. In de muziek spreekt men van da capo. Wat is dus het beginsel van het evangelie: evangelie betekent: vreugdeboodschap. Dus er staat: het beginsel van de vreugdeboodschap van Jezus Messias. Die eerste regel bij Marcus is dus puur Hebreeuws. Daar is ‘geen woord Grieks bij’. Wat is nu het grondbeginsel van het Evangelie? In de oorspronkelijke tekst stond niet keurig een 2. Ook geen hoofdletters; of beter: in het begin waren het alléén maar hoofdletters. Vers 1 moet worden dóórgelezen en dan staat er in dat vers: «Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja».
Vertellen over Jezus aan de hand van Jesaja
Dat beginsel is dus: gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja. Marcus gaat dus vertellen over Jezus, maar aan de hand van Jesaja. Letterlijk: «Gelijk geschreven staat in Jesaja, de profeet». Av.: «Gelijk geschreven staat in de profeten». Nu staat hier een zogenaamd mengcitaat. Dat citaat is afkomstig uit Jesaja 40:3, Exodus 23:20 en Maleachi 3:1. Het is wel beter om die naam Jesaja te laten staan. Het maakt het namelijk iets moeilijker (!). Er is een grondregel, die zegt, dat de moeilijkste lezing de meeste kans heeft om ook de oudste te zijn. Het zou namelijk logischer zijn, als men op de duur iets zou gaan vereenvoudigen in plaats van het moeilijker te maken.
‘Gelijk geschreven staat’
Dus Evangelie en profeet stemmen met elkaar overeen. Het zijn twee kanten van één verhaal. Er zou kunnen worden gezegd: Jesaja is leeswijzer bij Marcus. Jesaja is dus een gids en aan de hand van Jesaja kun je Marcus gaan begrijpen. Dat komt niet in mindering op Mozes. De profeten hebben steeds weer teruggegrepen op de Torah, want profetie is toegepaste Torah. De profeten hebben verteld over de gang van het woord van God door de geschiedenis heen. Marcus begint met Jesaja 40. «Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht, die uw weg bereiden zal; de stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden» Marc.1:2.
Stem, woestijn en weg
Stem, woestijn en weg zijn sleutelwoorden. «Bereidt de weg des Heren». Dat is dus de weg waarlangs Hij Zelf kan komen. Wat is nu die woestijn? Hierbij moet worden bedacht, dat we bij Jesaja 40 zitten. Dat is de tijd die begint bij het eind van de ballingschap. Jesaja 40 begint bovendien met: «Troost, troost mijn volk». «Troost, troost mijn volk, zegt uw God…..roept het toe dat zijn lijdenstijd volbracht is» Jes.40:1,2.
Hij zal u leiden, u vergelden
De boeien breken, die u knelden,
Hij die u uit het diensthuis leidt…
Marcus knoopt dus aan bij het troostboek van Jesaja. Hij zegt: die woestijn is de ballingschap. Dat werd ook vaak met elkaar vereenzelvigd. “De woestijn van de geschiedenis…” En nu zaten ze in de tijd van Marcus ook in de ballingschap.
Het jaar 70, het rampjaar
Dan komen we op een kernpunt: wanneer is het Evangelie van Marcus geschreven? Bijbelschrijvers schrijven niet tijdloos. Er zijn sterke aanwijzingen, dat het Marcus-evangelie is geschreven in of nabij het jaar 70. In het jaar 66 begon de Joodse oorlog, de Romeinen kwamen Jeruzalem belegeren. Van 66-70 werd Jeruzalem door de Romeinen omsingeld. Voor Jeruzalem was het dus een tijd van grote benauwdheid. In het Romeinse Rijk was het een tijd van politieke onrust. De wrede keizer Nero had geregeerd van 54-68, daarna kwamen er vanuit het leger drie ‘soldaten-keizers’ op. Uiteindelijk is het Vespasianus, die in 69 zijn regering aanvangt. Voor Vespasianus was het moeilijk om rust te brengen en geloofwaardig te zijn. Hij stuurt zijn zoon Titus naar Jeruzalem; Titus was zijn voornaamste veldheer, later wordt hij ook keizer. In het jaar 69 brak er een grote brand uit in Rome, niet te verwarren met de beruchte brand onder Nero, waarvan de christenen de schuld kregen. Op het capitool in Rome stond een tempel van de voornaamste Romeinse afgod: Jupiter. Ook die tempel ging bij de brand in vlammen op, hetgeen voor de Romeinen ook een drama was. Net een nieuwe keizer en prompt vliegt de tempel in brand. Dat was een slecht voorteken, waar een enorm stuk bijgeloof bij meespeelde. De goden waren boos! Nu was er in dezelfde tijd een voorspelling gedaan: er zou een vorst opstaan in het oosten. Die voorspelling gonsde door het Romeinse rijk: er komt een vorst uit het oosten en die neemt de touwtjes in handen. Vespasianus had er dus alle belang bij om het Joodse land in bezit te hebben. Die opdracht kreeg Titus dus mee: breek de Joodse opstand. In het jaar 70 gaat dan de tempel in Jeruzalem in vlammen op. Dat was dus een reactie op de verwoesting van de tempel in Rome. Ook in die tijd was het al zo, dat als er ergens iets gebeurde, de Joden (of de christenen) daarvan de schuld kregen. Dat was echter voor de heidenen één pot nat. Ze wilden dus de Joodse tempel uitschakelen, want daar kwam alle ellende vandaan. Nog verder in het oosten woonden de Parten, die ook een voortdurende bedreiging voor het Romeinse Rijk vormden. Zij maakten de oostgrens onveilig, zodat de Romeinen aan de oostkant eens goed orde op zaken wilden stellen. Jonathan Ben Zakkai, een Joodse leraar, vroeg of hij de belegerde stad mocht verlaten. Hij wilde een school stichten, waarbij hij met zijn volgelingen naar Pella, in ballingschap gaat. Het jaar 70 wordt dus het jaar van de ballingschap en het enige wat de ballingen nog hebben is de Torah.
Gedenkdag van de verwoesting van de tempel
Dan vaardigen de Romeinen een decreet uit, waarin wordt bepaald, dat Jeruzalem voor Joden wordt verboden. Eén dag per jaar mogen ze er nog in om te treuren. Die dag is gedenkdag geworden van de verwoesting van de tempel. Op die dag (de 9e van de maand ab) worden zowel de verwoesting van de eerste tempel (door Nebukadnessar), als de verwoesting van de tweede tempel herdacht. De Romeinen stonden de Joden dus toe om één dag per jaar te komen klagen. Rome heeft niet begrepen hoeveel kracht juist daarin zat. Na de verwoesting van de tempel is er hier en daar nog een paar jaar doorgevochten, totdat in 73 de laatste burcht valt: Massada.
Evangelie op de massagraven van Jeruzalem
In en om Jeruzalem was niets anders meer te zien dan graven. Alle bomen rondom Jeruzalem waren verdwenen. De mensen die er in de omtrek nog verblijven, zijn de overlevenden. Marcus gaat zijn verhaal in feite dus schrijven op de massagraven van Jeruzalem, op de puinhopen van de tempel. En te midden van al die graven gaat Marcus vertellen over het lege graf. Daar eindigt Marcus 16 dan mee. En als je het slot van Marcus hebt gelezen, dan ga je weer naar bladzijde 1. Dat doen de Joden met de Torah ook. Dat is een oud-Joodse gewoonte. Na Deuteronomium 34 ga je weer beginnen bij Genesis 1.
De Dag van de vreugde der Wet
Op de “Dag van de vreugde van de Wet”, die gevierd wordt als Deuteronomium 34 is gelezen, aan de grenzen van het Beloofde Land, begin je weer met Genesis 1. In Genesis 1 lees je: land in zicht! Mozes heeft dat land gezien vanaf de Nebo; zijn oog was niet verdonkerd. Na 120 jaar ziet hij het nog helemaal zitten. Het eind van Deuteronomium reikt dus naar het begin van Genesis. Ook wij mogen zo leven: land in zicht!
Er is een land van louter licht
waar heil’gen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.
Maar ach de stervelingen staan
hier huiverend terzij
en durven niet op weg te gaan,
het duister niet voorbij.
De stervelingen durven de oversteek nog niet te wagen.
Een leeg graf te midden van al die graven
Te midden van al die graven is er een léég graf, Marcus 16 is zo een waarachtig troostverhaal! Nà het Paasverhaal lees je dan: ‘Begin van het Evangelie, Marcus 1’. Het Evangelie begint dus met Pasen, zodat je ook zou kunnen zeggen: ‘beginsel van het Evangelie’. Het beginsel is, dat het dóórverteld wordt. Vertellen te midden van de graven. En door dat verhaal is het mogelijk te overleven. Het zijn verhalen om te overleven. Wie ophoudt met vertellen is dood. Het eerste wat Elie Wiesel zegt na de Holocaust, is: “laten wij elkaar verhalen vertellen; de theorie kan wachten”. Marcus gaat te midden van de puinhopen óók verhalen vertellen. Verhalen na de 10e ballingschap. Een trieste zaak: tel je ballingschappen één voor één; maar zolang er nog verhalen zijn is er hoop, zolang er nog verhalen zijn, is God er nog. Zo hebben ze elkaar ook verhalen verteld, toen ze aan Babylons stromen neerzaten. Toen hebben ze ontdekt: God is de God die meegaat, Hij laat zijn mensen nooit vallen. Hij gaat met ons mee door de diepten heen. «En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf… want siddering en ontzetting hadden haar bevangen» Marc.16:8. Toen hielden ze geen grote evangelisatiecampagne, maar…. «En zij zeiden niemand iets» Marc.16:8. Dan valt het doek. Het graf was geopend, maar het hart nog niet. In het Grieks staat er zelfs een dubbele ontkenning: «Niemand zeiden ze niets». In het Nederlands krijgt het dan een wat andere betekenis. Niemand zei niets tegen niemand niet. Het was een totaal zwijgen. Het laatste woord van v.8 is ‘bevreesd!’
Troostboek voor de ganse schepping
Marcus is niet alleen een troostboek voor de Joden, maar voor de ganse schepping, die op de puinhopen zit. Die twee zaken zijn in feite precies hetzelfde. Verkondigt het aan de ganse schepping. Want als Jeruzalem in puin ligt en de tempel instort, dan stort in feite heel de wereld in. Het Heiligdom is bij de rabbijnen de grondslag van heel de wereld. Wat God daar deed voor dat ene volk staat model voor wat Hij doet voor álle volken. Zoals Hij zijn weg gaat met Israël, zo gaat Hij zijn weg met alle volken. Dus het heil van dat ene volk houdt het heil in voor alle volken. Dus als dáár de boel instort, dan stort in feite de boel overàl in. En dat is dan een indicatie, dat het overál in puin ligt. Want het instorten van de tempel in Jeruzalem heeft ook te maken met het instorten van de tempel in Rome. Het instorten van de tempel in Rome betekent eigenlijk, dat heel dat Romeinse Rijk in zijn voegen kraakt; alleen, ze hebben het nog niet in de gaten. Paulus zegt: “Als ze het geweten hadden, hadden ze de Heer der Heerlijkheid niet gekruisigd”. Er staat een wonderlijke uitspraak in de Talmud: “Toen de gojim (de Romeinen) de tempel verwoestten, zijn de kinderen Israëls gaan huilen”. De Talmud zegt dan verder: “Als die gojim geweten hadden wat ze gedaan hadden, dan hadden die gojim nog harder gehuild dan de kinderen Israëls”. Op de achtergrond hoor je als het ware àchter het huilen van de kinderen Israëls, het huilen van de gojim. Als het huis van God op aarde verwoest wordt, waar moet je dàn nog wonen! In wezen zijn de Romeinen dan óók dakloos. De volken gaan nòg een keer huilen, dat gáát gebeuren! «Zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht aanheffen» Zach.12:10.
Een plaats voor je tranen
Bij Israël gebeuren deze dingen eerder, bij de heidenen komt dat altijd wat later. Zo was het ook in Exodus: de kinderen Israëls weenden om hun kinderen, die in de Nijl waren verdronken. Daarna staat er: er zal een groot geschrei zijn in het land Egypte. Dan sterven de eerstgeborenen. Zolang er nog tranen zijn, is nog niet àlles hard geworden. Marcus is een troostboek voor de Joden, maar tegelijk voor alle creatuur, waaraan het verkondigd wordt. Te midden van al die graven is daar het lége graf. Daar vindt de mens een plaats voor zijn tranen. En nà Marcus 16:8, als er een plaats gevonden is voor die tranen, begint Marcus 1, dan begint het evangelie.
Gods huis op aarde
In het Hebreeuwse gedachtenpatroon laat men de tijden in elkaar schuiven. Marcus laat dus het gebeuren rondom Jezus en de verwoesting van de tempel in elkaar schuiven. Jezus wordt ter dood veroordeeld en ook ter dood gebracht, ook in naam van het Romeinse Rijk. Hij is de tempel, die wordt afgebroken. En dan zie je het voorhangsel scheuren. Dat betekent niet, dat de tempel van Jeruzalem geen functie meer heeft, maar dat hij juist opengaat, zodat het wordt: vrij entree! Jezus maakt dus een weg door namens een heel volk. Wat er met Hèm gebeurt, gebeurt met het hele volk. De rabbijnen zeggen: “De laatste verlosser zal zijn zoals de eerste”. Dus als je wilt weten, hoe de laatste verlosser zal zijn, kijk dan naar de eerste. De eerste verlosser was Mozes, die het volk uit Egypte leidde. Hij staat model voor de uitèindelijke bevrijding en zó gaat Jezus het dus óók doen. De tijden schuiven dus in elkaar. Dat hangt dus samen met de opvatting van de geschiedenis bij de antieke mens. Geschiedenis is geen eindeloze herhaling, daar zit een lijn in; in de geschiedenis zit een bepaalde periodieke terugkeer. Er zijn bepaalde patronen in de tijd, die weer terugkomen. God heeft zevenmaal een huis op aarde gehad. Ze zijn ook weer allemaal verdwenen. De tabernakel in de woestijn, de tent in Gilgal, het heiligdom in Silo, nog een tent van David, de tempel van Salomo, van Zerubbabel, de tempel van Herodes. Zeven keer heeft God een huis gehad. Je ziet dus een bepaald patroon, dat zich herhaalt. Wij zien uit naar het achtste huis. Acht is het getal van de nieuwe schepping. Het is nog niet helemaal te bevatten, hoe dat huis zal worden, maar we zien uit naar dat huis dat komt. Daarom eindigt het boek Openbaring ook met het Nieuwe Jeruzalem, dat heel de geschiedenis in zich opneemt. «Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde onverwrikt vasthouden» Hebr.3:6. God woont nu in een huis nièt met handen gemaakt. En dan eindigt het boek Openbaring: «Zie, de tent van God is bij de mensen» Openb.21:3. Er blijft natuurlijk een heel stuk verwachting, tot dat huis compleet is geworden. Wat dat betreft, zitten we tussen de tijden. Op het ogenblik is er ook nog heel wat geestelijke dakloosheid. Er zijn zoveel mensen en volken, die ontheemd en ontworteld zijn. Vandaar dat we kunnen zeggen: we zijn op weg naar dat achtste huis. De rabbijnen zeggen: de sjechina is ‘God in ballingschap’. Overal waar de ballingen zijn, is God ook; God in mensen. Daarom worden die ballingen ook uitgestrooid over heel de aarde.
Wij mogen vertellers zijn
Ieder gelovige kan ook zijn verhaal vertellen. Dat verhaal gaat door, en wij mogen vertellers zijn. Het is een levend woord en het komt ook telkens weer in levens van mensen tot gestalte. Dat heeft alles te maken met gedenken. Je gaat de verhalen vanouds opnieuw beleven. Wat je vandaag beleeft, wordt weer opgenomen in het boek van God, dat is het Boek des levens. Aan het slot van Johannes staat: als je al die verhalen zou vertellen, zou de wereld de boeken niet kunnen bevatten. Die boeken in Openbaring 20 worden geopend en die boeken zijn wìj. Dan gaan al die levensverhalen open, ook de verhalen van die mensen, die niet met God gewandeld hebben. Ieder mens heeft zijn verhaal, ieder mens ìs een verhaal. God zamelt al die verhalen ìn. Elie Wiesel zei: God heeft de mens gemaakt, omdat Hij dol is op verhalen. De opzet van de duivel is juist om die verhalen stop te zetten, om de geschiedenis stil te zetten: het boek gaat dicht. Maar God zegt: het boek gaat open! «Gelijk geschreven staat in Jesaja, de profeet» Marc.1:2. Dan volgt een citaat en de zin loopt door in v.4: «Geschiedde het…..(en als dat er staat gebeurt er echt iets)…….dat Johannes doopte in de woestijn». Alleen al in de Tenach staat 430 keer: “En het geschiedde”. Het geschiedde dus, zoals het stond bij Jesaja. In Jesaja is het geschreven en nu gaat het geschieden. Het is geschreven en het is geschied. Er geschiedt dus iets, omdat er iets geschreven is. Je zou kunnen zeggen: Het is geschreven: (dus) het is geschied. Er is dus geschreven: Het is geschied! In dat schrijven gebeurt al wat. Dat schrijven is eigenlijk al geschiedenis. Reeds op het moment, dat ze gaan schrijven: Jesaja, Jeremia, profeten en ook die ballingen, op dat moment maken ze geschiedenis. Marcus zit daar ook te schrijven, te midden van de dood. En op het moment dàt hij schrijft, komt er leven. Hij schrijft als het ware het leven te voorschijn. Schrijven is niet zomaar een dode bezigheid. Hij schrijft ten leven en mensen worden ingeschreven. Marcus schrijft te midden van de dood. Stel je voor: een gevangene krijgt een brief, dat verwekt een stuk leven. Als ze aan je schrijven, wordt er aan je gedacht.
Het optreden van Johannes de Doper
«Geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn» Marc.1:4. Jesaja spreekt van een stem in de woestijn. Johannes wórdt die stem in de woestijn. Als je Johannes ziet, zie je die stem. De woestijn is die ballingschap. De woestijn speelt een belangrijke rol in het Marcus-evangelie. Het gehele Beloofde Land was inderdaad tot een woestijn geworden.
Johannes, de eerste bloem in de woestijn.
De dorre vlakte der woestijnen
Zal zich verblijden eindeloos;
De zandzee zal herschapen schijnen,
Want bloeien zal zij als een roos….
Hij predikte de doop van de bekering, de tesjubah, de omkeer. Tot vergeving van zonden… Marcus heeft dit aan het begin, Mattheüs zet dat aan het eind. Nu eerst de structuur van de eerste 15 verzen.
v.2. «Er is geschreven».
v.4. «Geschiedde het».
v.9. «en het geschiedde»
. In v.9 loopt de zin van v.4 dus eigenlijk verder. In v.9 begint dus in feite geen nieuw gedeelte, ook al hebben de vertalers dat er wel boven gezet. Vers 9 moet dus met een kleine letter worden gelezen. Er gaan dus twee dingen geschieden vanuit wat geschreven is in Jesaja. Ten eerste dat Johannes gaat dopen en ten tweede dat Jezus uit Galilea kwam en Zich lìet dopen. Dus vanuit Jesaja komen er twee geschiedenissen op gang. In feite is het één geschiedenis. Dat ‘eerste geschieden’ loopt dus van v.4-8. Het ‘tweede geschieden’ loopt van v.9-15. «En het gehele Joodse land liep tot hem uit en alle inwoners van Jeruzalem, en zij lieten zich dopen in de rivier de Jordaan onder belijdenis van hun zonden» Marc.1:5. Met het Joodse land wordt hier Juda genoemd. Heel het Joodse land en heel Jeruzalem gaat de woestijn in. De geschiedenis begint opnieuw. Bij Exodus, bij de uittocht, moesten ze ook de woestijn in en later moesten ze ook door de Jordaan. Ze moeten dus eigenlijk allemaal door de Jordaan om het land te beerven. «Onder belijdenis van hun zonden». Om heel die pijn en dat falen uit te wissen. «En Johannes was gekleed met kameelhaar» Marc.1:6. Dat is weer een stukje Midrasj. Op deze manier wordt aangegeven: hier staat Elia. Johannes was een type zoals Elia. «Zie Ik zend u de profeet Elia…..hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen» Mal.4:5. In ‘Jezus Sirach’ (een apocrief boek; 200 v.C.) staat: «Hij zal de stammen van Israël terugbrengen» (=herstellen). Die mantel was dus teken van een nieuwe tijd, een profetisch beeld. Elia (zie 2 Koningen 1:8) wordt steeds de Tisbiet genoemd. In het Hebreeuws: Tisjbi’. Dat woord wordt ook in verband gebracht met de tesjubah. Hij is dus de man van de omkeer, Johannes de Doper is ook de man van de terugkeer. Een dergelijk gegeven met plaatsnamen noemt men wel: theografie. Bij veel namen in de Bijbel, ook aardrijkskundige namen, gaat het vaak niet zozeer om hoe heet dat of waar ligt dat, maar: wat vertegenwoordigt die naam, welk principe zit erin.
De Zoon des mensen
Jezus was honderd procent mens. Anders zou het Evangelie ook in de lucht komen te hangen. Het was juist de bedoeling, dat een ‘Ben Adam’, een mensenzoon, de weg zou gaan van heel de Torah. Jezus heeft juist als mèns bewezen, dat dit kan. Wanneer Jezus op het water wandelt, laat Hij daarmee ook zien, dat het mogelijk is voor een mens om het kwaad onder de voeten te krijgen. Zo is Hij ook de eerstgeborene van vele broederen. Het is opvallend, dat Jezus steeds spreekt van “de Zoon des Mensen” en niet: Ík ga dit of dat doen. Eénentachtig keer wordt gezegd: ‘De Zoon des Mensen’. Natuurlijk is Hij wel de unìeke zoon. Hebreeën 6 zegt: Hij is de voorloper. «Waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan» Hebr.6:20. In de weg van het lijden is Jezus natuurlijk volstrekt uniek. Als er gezegd wordt: “Jezus was uit God geboren”, kan worden gezegd: ‘wij zijn ook uit God geboren’. Door de Vader werd Hij natuurlijk volkomen geheiligd, totdat Hij Zichzelf kon heiligen. Hij is in alle beproevingen en verzoekingen ons gelijk geworden. Het gaat wat betreft je afkomst niet zozeer om de bloedverwantschap als wel om de geestverwantschap. Niet zozeer om de bloedverwantschap, maar of je hetzelfde verhaal kent. Je bent geboren vanuit de Paasnacht en van daaruit ben je geestverwant. De Bijbel is geen biologieboek. Het gaat er dus niet zozeer om, of je biologisch ergens vandaan komt. Het gaat erom waar je met je hàrt vandaan komt. God heeft van meet af aan voor ogen gehad, dat die totale gave mens eruit zou komen.
De laatste Adam
«De laatste Adam een levendmakende geest» 1 Kor.15:45. Letterlijk: «De eschatos adam». Letterlijk: «De laatste mens». Dat moet natuurlijk niet biologisch worden opgevat; daarna komen er natuurlijk nog meer mensen. Letterlijk staat er: «De uiterste mens» De eschatologie is de leer van de ‘uiterste dingen’, de laatste dingen. Het is dus de mens van het eindstadium. De mens zoals God hem uiteindelijk voor ogen had. Tom Naastepad zegt in een lied van Jezus: “De jongste zoon van Adam”. In Jezus komt dat menszijn helemaal uit de verf. Adam was gevallen, Jezus had ook kunnen vallen, dat risico zat erin. Die laatste mens kwam door de verzoekingen heen en dan wordt Hij de eerste. Zo wordt die laatste de eerste van de nieuwe mensheid. De verzoekingen, die Jezus heeft moeten ondergaan waren ook niet zomaar een show, waarbij de goede afloop al bij voorbaat vaststond. Anders zou het alleen maar een toneelstuk zijn geweest. Hij heeft ook gehoorzaamheid moeten léren.
Tijd bestaat uit ‘hartsmomenten’
«En het geschiedde in die dagen» Marc.1:9. Welke dagen dan? De bijbelse mens denkt altijd in dagen. Tijd wordt altijd uitgedrukt in dagen. Het gaat dus niet zozeer om de kalendertijd, maar het gaat om gevulde tijd. Iemand noemde dat hartsmomenten, hartetijd. Tijd bestaat uit hartsmomenten, momenten, waarin de tijd geladen wordt. Dan wordt onze tijd Gods tijd.
Verteltijd en vertelde tijd
In verhalen wordt verteltijd en vertelde tijd onderscheiden. Zo wordt het hele verhaal van koning Omri in vijf verzen verteld. Politiek gezien was Omri een heel belangrijk koning. De vertelde tijd is zijn regering: 12 jaar. De verteltijd is vijf verzen. Aan Elia worden zes hoofdstukken gewijd. Aan Achab wordt nogal wat aandacht besteed in de Bijbel, niet omdat hij zo belangrijk was, maar omdat het een tegenspeler was van Elia. Achab komt dus als een ‘contrastfiguur’ in beeld. Zo worden ook bij Abraham bepaalde momenten heel breed uitgewerkt, bijvoorbeeld de gang van Abraham en Isaak naar Moria, dat waren drie dagen. Maar er is een periode van dertien jaar in het leven van Abraham, waarover niets wordt gezegd. Aan het eind van Genesis 16 is Abraham 86 jaar oud en één vers verder is hij al 99 geworden.
Achttien jaar naar de synagoge
Bij Jezus zie je, dat er van zijn 12e tot zijn 30e jaar niets wordt vermeld. Er is een verborgen aanwijzing over die achttien jaar te zien in: «Hij ging volgens zijn gewoonte….naar de synagoge» Luc.4:16. Jezus heeft dus achttien jaar gehoord. Achttien jaar: zes maal drie. Vaak was het zo, dat men in de synagoge in drie jaar de boeken van Mozes doorlas. Zo heeft Jezus dus in die achttien jaar zes keer de Torah ‘doorgehoord’ en dan komt de zevende cyclus. Dan mag Jezus beginnen met spreken. Jezus heeft Zich in die achttien jaar ‘volgehoord’. En toen kwam het eruit. «Stond Hij op om voor te lezen» Luc.4:16. Dat is zijn opstanding en als Hij gaat voorlezen, gebeurt het ook, want dan zegt Hij: «Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld» Luc.4:21. Bij de zevende cyclus gaan, net als bij Jericho, de muren vallen. «Er was een vrouw, die reeds achttien jaren een geest van zwakheid had…en zich in het geheel niet kon oprichten» Luc.13:11. Achttien jaar een geest van zwakheid. Die vrouw is symbool van heel het volk. Daarom kan Jezus zeggen: «Vrouw, gij zijt verlost». Jezus heeft die achttien jaar gelezen, gehoord, gezongen en het is zìjn verhaal geworden. Lezen is herkennen. Hij leest en wordt gelezen. Hij heeft achttien jaar gelezen en nu kan Hij zèlf gelezen worden. Dan is Hij het Woord gewórden. Genezing zal vooral geschieden vanuit de ontferming. Iemand zei: “Ontferming is de voedingsbodem voor alle gaven”. De vijf boeken van Mozes zijn de vijf boeken van de ontferming. Vanuit die ontferming komt de genezing. Genezing is vaak een zaak van binnenuit. Voor Jezus was dat genezen ook niet een vanzelfsprekende zaak, die Hij wel eventjes afhandelde. Hij moest Zich ook helemaal één maken met de mensen. Vanuit die ontferming komt het herstel.
En het geschiedde in die dagen
«En het geschiedde in die dagen» Marc.1:9. Dat is een typerende Hebreeuwse uitdrukking. Daarom kan de vraag worden gesteld: welke dagen zijn dat? Er is net verteld over Johannes de Doper, het zijn dus de dagen van Johannes de Doper. Jezus wordt hier gezet in het kader van Johannes de Doper, in het kader van die omkeer. In die dagen, in die omkeer, in die woestijn, daar gaat het dus geschieden. Men kan ook zeggen, dat het terugslaat op vers 2. Dat zijn de dagen waarover Jesaja spreekt. Het zijn de dagen van de ballingschap en van de terugkeer, het zijn de dagen van de vertroosting. Marcus doet het net andersom als Mattheüs. Marcus plaatst Jezus in de dagen van Johannes de Doper. Mattheüs plaatst Johannes in de dagen van Jezus. Mattheüs gaat eerst vertellen over de genesis (letterlijk) van de Messias. Daarover vertelt hij twee hoofdstukken lang en dan zegt hij: «In die dagen trad Johannes de Doper op» Matth.3:1. Johannes wordt dus gezet in de genesis van de Messias. In Marcus zien we in het kader van die omkeer de Messias aantreden.
Van Galilea naar Judea
In de verzen 9-15 zit in feite reeds het hele Evangelie van Marcus. Heel die gang, hier in een paar verzen, wordt later weer voltrokken in de komende hoofdstukken. Hij verlaat Galilea (v.9), gaat naar Judea en later zal Jezus dat ook weer doen. Hier zie je dat dus in de kiem reeds gebeuren. Later zal Jezus in Galilea beginnen; dan gaat Hij naar Judea en daar zal Hij ook sterven. Die gang naar Judea wordt dus zijn dood. Die doop loopt dus parallel met zijn dood. Hij wordt “gedoopt in de dood”. Wat hier dus in een paar verzen gebeurt, zal straks dus in zestien hoofdstukken gebeuren. «Ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken» Marc.1:14. Na zijn doop dus veertig dagen in de woestijn en daarna: Galilea. Na zijn sterven is Jezus drie dagen in het dodenrijk, dat loopt parallel met de woestijn. En daarna…«Dat Hij u voorgaat naar Galilea» Marc.16:7.
Midrasjim
Het woord Midrasj houdt verband met het Hebreeuwse woord darasj, wat betekent: zoeken, onderzoeken. Bet ha-midrasj is de naam, die men wel voor de synagoge gebruikte. Dat woord betekent: Het huis van de onderzoeking. De teksten van de Bijbel zeggen: darsjenu = onderzoek ons. Midrasj omvat een heel scala van literatuur. Het is ook een manier van denken over de Schrift. Je kunt ook zeggen: het is de manier, waarmee het NT. omgaat met het OT. Het is een bepaalde manier van uitleggen. Het is ook een geesteshouding. Nieuwe verhalen worden ontworpen vanuit het omgaan met de Schriften. Dat nieuwe verhaal maakt het bijbelse woord relevant voor nù. De eerste vorm van Midrasj is de gelijkenis (masjal). Jezus vertelde ook vaak in gelijkenissen. Masjal kan ook spreuk betekenen. De gelijkenis in zijn kortste vorm is een spreuk. Het boek Spreuken heet in het Hebreeuws ook Masjalim. Masjal wordt ook wel vertaald met heersen. Heersen in de betekenis van: verantwoordelijk zijn voor, ergens voor stáán. Als iemand ergens voor staat, kan het zijn, dat die persoon ergens verantwoordelijk voor is, maar het kan ook een vergelijking inhouden. Bijvoorbeeld: bloem staat voor schoonheid of sterren staan voor engelen. Het basisdoel van de Midrasj is dus: de Schrift toegankelijk te maken, een handvat voor de Torah te zijn.
Handvatten zijn nodig.
1. Om leemten op te vullen in het bijbelverhaal. Soms worden dingen overgeslagen of niet uitgelegd. Erich Auerbach heeft daar een schitterend stuk over geschreven. Dat gaat over de gang van Abraham met Isaak naar Moria. Hij zegt: “Bijbelverhalen zijn beladen met achtergrond”. Bij het genoemd verhaal wordt bijvoorbeeld niets gezegd over wat ze allemaal besproken hebben onderweg, althans nauwelijks. In de verhalen over Jezus wordt verhoudingsgewijs ook weinig gezegd. Marcus heeft slechts 16 hoofdstukken over drie jaar.
In die verhalen zit een enorme dieptewerking.
2. De Midrasj wil de stijl en de zinsbouw verduidelijken.
3. De Midrasj wil het bijbelwoord actueel maken. Wat heeft het verhaal voor déze tijd te zeggen.
Bewaren wat er staat, maar ook herscheppen. De tekst is een textuur, een weefsel. Soms kunnen de leemten van een tekst worden opgevuld met een andere tekst, of de gegevens van die tekst. Teksten gaan een gesprek aan met elkaar. Men noemt dat intertekstualiteit. Aan de ene kant dus het opvullen van leemten en aan de andere kant teksten openhouden. Het gaat er bijvoorbeeld niet zozeer om, om te weten: hoe zag het huis van Jezus van Nazaret eruit, maar meer om te weten: hoe kom ik daar binnen. Niet de feiten, maar de dynamiek. Bijbelverhalen zijn geen gesloten, maar open verhalen. Wij mogen ook daarin binnenkomen, zodat er her-interpretaties ontstaan. De betekenis van een tekst wordt opnieuw in een verband gezet. Dat doet Marcus ook, hij pakt de stem van Jesaja en dan wordt dóór de stem van Marcus de stem van Jesaja gehoord. Het is een nieuw-oude stem. Het is het oude woord – nieuw. Een stem uit het heden, die de oude taal weer onder woorden brengt. Men noemt dit wel binnen-bijbelse exegese. Marcus legt Jesaja uit en Jezus heeft de Torah en de Profeten uitgelegd. Zo geeft Jezus ook midrasj aan de Emmaüs-gangers.
Jezus is de Midrasj van God
In feite is Jezus de Midrasj van God. «Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen» Joh.1:18. Jezus is de exegese van de Vader. In deze tekst staat ook letterlijk: «Heeft Hem geëxegetiseerd». Jezus was zijn hele leven bezig de Vader uit te leggen. Er kan een aanleiding zijn van buitenaf, zoals de verwoesting van de tempel, om bepaalde teksten te herinterpreteren. Men gaat opnieuw formuleren wat men gelooft. Op de puinhopen wordt een nieuwe uitleg geboren. Hoe moeten bijvoorbeeld de offers worden verstaan, als de tempel er niet meer is. Toen hebben ze gezegd: nu we die offers niet meer kunnen brengen, gaan we ze voorlezen. Zo werd Leviticus een boek om voor te lezen, de offers zijn dan de gebeden. De Midrasj heeft ook als taak de kloof tussen mensen te overbruggen. Er ontstaat een gesprek tussen teksten en er ontstaat een gesprek tussen gelovigen. De rabbijnen konden van mening met elkaar verschillen, zonder dat ze elkaar eruit smeten. Er wordt gezegd: iedere tekst is een absorptie, een opzuiging en een omvorming van andere teksten. Elke tekst bouwt voort op andere teksten. Met het doen van een uitspraak wordt nooit iets totaal nieuws gezegd. Latere teksten herinterpreteren en herschrijven dus de vroegere en dat kan op vele manieren: door een gelijkenis, een spreuk, of een verhaal. Als gevolg van het naast elkaar zetten van twee teksten ontstaat een derde tekst. De Midrasj is er niet op uit de tekst op te sluiten in één uitleg, maar om de tekst te òntsluiten. Midrasj laat niet een stem zwijgen, maar laat juist verschillende stemmen spréken. De Torah is een nooit eindigend verhaal. Een voorbeeld van een Midrasj is de kameelharen mantel. Door dat te zeggen plaatst Marcus Johannes de Doper in een bepaald kader.
De hemel scheurt; het voorhangsel scheurt
«Toen Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op Hem nederdalen» Marc.1:10. ‘De hemelen scheuren’. En dan denk je meteen ook aan Jesaja 64. «Och, dat Gij de hemel scheurdet, dat Gij nederdaaldet» Jes. 64:1. Deze tekst uit Jesaja staat in het kader van een heel lang ballingschapsgebed. Dat begint in 63:7 en loopt door tot 64:12. Dat is het gebed opdat de hemel mag scheuren, opdat het gordijn open mag gaan en de verborgen wereld geopenbaard zal worden. In de ballingschap werd juist gezegd: die hemelen zijn als een wolk, ondoordringbaar voor het gebed. Het woord scheuren komt in Marcus tweemaal voor. Als er zo’n woord wordt herhaald, wordt er iets specifieks mee bedoeld. Dat woord staat dus hier aan het begin en aan het eind van Marcus: «En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën van boven tot beneden» Marc.15:37. Aan het begin scheuren de hemelen en aan het eind scheurt het voorhangsel. Als je Marcus hebt uitgelezen en je begint weer opnieuw, kom je dat woord dus weer tegen. Dat heeft alles te maken met het ballingschapsgebed. Er gaat dus tweemaal iets scheuren. Er zijn meer overeenkomsten tussen het begin en het eind van Marcus. «De Heilige Geest daalt neer» Marc.1:10. «En Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest» Marc.15:37. Dat woord heeft ook weer alles te maken met roeach (pneuma in het Grieks). Je zou bijna kunnen vertalen: «Hij blies de adem uit». In Marcus 1 daalt de adem van God óp Hem en in Marcus 15 blaast Hij de adem uit.
Deze mens was een Zoon Gods
«Een stem kwam uit de hemelen….Gij zijt mijn Zoon, de geliefde» Marc.1:11. «Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest gegeven had, zeide hij: Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods» Marc.15:39. We horen in het begin dus een stem uit de hemel en aan het eind een stem vanaf de aarde. Die hoofdman staat daar namens de gojim, namens de volkeren. Stem en tegenstem. De stem is ‘geland’. Eindelijk heeft die stem weerklank gevonden. Vergelijk de duif, die eindelijk weer rustplaats vindt voor ‘het hol van haar voet’. Zo roepen die teksten elkaar op. In beide gevallen wordt er ook gesproken over iets dat neerdaalt. «De Geest in de gedaante als een duif» 1:10. «Het voorhangsel» 1:38. In beide gevallen is Elia symbolisch aanwezig. «In de gedaante van Johannes de Doper» 1:6. «Hij roept Elia» 1:35.
De dochter van de stem
«Zie, Ik zend mijn bode» Marc.1:2. Deze tekst is een mengcitaat. Zie het eind van Maleachi.
Maleachi betekent letterlijk ‘mijn bode’.
Malach = bode.
Malachi = mijn bode.
Je zou dus kunnen zeggen: «Zie, Ik zend Maleachi». Maleachi, de laatste profeet en daarna kwam er niets meer. De Talmud zegt: toen werd de geest der profetie teruggetrokken. Na Maleachi kon God alleen nog spreken door middel van een bat qol. Dat is: een stem. Letterlijk: de dochter van de stem. De dochter van de stem is de echo en dan wordt wel gezegd: die stem van God is juist te horen op de ruïnes, op de puinhopen. De ballingschap van Jeruzalem begon ook in de ruïnes. Ze hebben gebeden op de puinhopen. Juist in die ruïnes kon de stem van God soms worden vernomen, daar wilde God opnieuw gaan spreken. «Toen er een stem nederklonk uit de hemel» Dan.4:31. Het gaat hier over de hoogmoed en de waanzin van Nebukadnessar. Hier zien we een voorbeeld van zo’n bat qol.
De verzoeking in de woestijn
«En terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn» Marc.1:12. Meteen na die stem in v.11 volgt het uitdrijven naar de woestijn. Jezus ging dus de ballingschap in. Als Jezus die stem heeft gehoord, gaat Hij op weg om de weg te bereiden. Dat stond er immers: bereid in de woestijn een weg. Hij gaat de weg bereiden voor zijn Vader. Een rabbi zei: “Ik ging in een ruïne en ging daar bidden. En ik hoorde een stem. En die stem kirde als een duif”. En hier zien we, hoe die stem als een duif neerdaalt. Die stem zegt dan tot die rabbi: “Je moet niet bidden in een ruïne, maar je moet op weg gaan”. Je zou kunnen zeggen: aan de hand van Jesaja drijft de Geest Jezus aan. In de ballingschap, in de woestijn, komt ook de confrontatie met de verzoeker, met de satan, de hinderaar, de dwarsbomer, zoals die naam betekent. Veertig dagen en veertig nachten staat er. Dat is de weg van Israël, dat is ook de weg van Elia naar Horeb. Jezus gaat de weg van Mozes en de profeten. Zo wil God de Nieuwe Mens presenteren aan het rijk der duisternis. Deze Mens kan het aan. Voor Zichzelf had Jezus die weg al afgelegd. Dat waren die achttien jaar. Maar nu moest Hij de weg voor de anderen nog vrijmaken. Jezus wòrdt eigenlijk het volk. Jezus belichaamt gans Israël. In Genesis 1 zien we ook hoe die weg wordt bereid en dan speciaal die eerste drie dagen. Eerst de scheiding tussen licht en duisternis; dan de scheiding tussen de wateren en op de derde dag komt de aarde te voorschijn. Je zou kunnen zeggen: die eerste drie dagen is er het gevecht met de chaos. Op de vierde dag kan het beginnen, op de vierde dag begint het pas goed. Op de vierde dag kan het echte leven beginnen.
De eerste drie dagen is er ‘het puin ruimen’ van de ballingschap, het puin van de chaos. «In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap» Ez.40:1. In het 25e jaar is daar die nieuwe tempel. Dat is de helft van vijftig. Op de helft breekt het eindelijk door. Zoals de achtste dag het begin is van een nieuwe schepping. Woensdag begint de tweede helft van de week. Dan wordt de tijd overzichtelijk, menselijk. In het boek Jubileeën (een van de apocriefe boeken) staat, dat de uittocht op een woensdag was. Dit moet natuurlijk niet kalendermatig worden bekeken. Na drie dagen chaos komt dan eindelijk de doorbraak. De uittocht is een scheppingsverhaal en de schepping is een uittocht. Genesis 1 is een uittocht uit de chaos en Exodus is een wording. Genesis is een Exodus, Exodus is een Genesis. «En Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem» Marc.1:13. Dat kun je ook weer verstaan vanuit het jaar 70. Tussen de puinhopen van Jeruzalem waren er alleen nog de wilde dieren. Een soort voorstadium eigenlijk, Jezus in de prehistorie. Hij bevindt Zich daar in een vóór-menselijke, pre-humane tijd. Het menselijke moet nog komen. Hij is de eerste mens van de nieuwe schepping, een eersteling te midden van het ‘geboefte en het gebeeste’. Dat houdt ook de totale eenzaamheid in. Net als voor Jeruzalem in het jaar 70, een plaats van hyena’s en jakhalzen. Als het menselijke weggaat, komen de beesten terug. «Jeruzalem tot puinhopen gemaakt…het gevogelte des hemels (“…en gier en kraai en raven…” )…het gedierte des velds» Ps.79. Jezus te midden van het woestijn-gedierte. En dan vraag je je af: is de mens er toen al geweest of moest hij nog komen?
Genesis 1, die dag moet eenmaal komen
Juist in de ballingschap zijn ze Genesis 1 gaan redigeren en componeren. Dat was hún verhaal, want de schepping, waarover Genesis 1 spreekt, komt! Het is dus niet de vraag: hoe ver ligt dat àchter ons, maar hoe ver ligt dat nog vóór ons. We zitten in zekere zin nu immers in de chaos, in het ‘woest en ledig’. Mensen, wanneer komt de eerste dag! Daarom zijn we nu in die zevende dag, die sjabbat, dan houden we samenkomst. Dan gaan we Genesis 1 lezen en gaan we door tot Deuteronomium 34. Dan zitten we nòg in de woestijn, maar dan beginnen we weer bij Genesis 1. We lezen net zolang, tot er land in zicht komt. Ze lazen zichzelf naar Genesis 1 toe. Want ze zeiden:
Genesis 1, die dag moet eenmaal komen,
Mensen, komt uw lot te boven,
Er wacht na dit een ander uur.
Gij moet op het wonder hopen
dat gij oplaait als een vuur.
Want de Geest zal ons bestoken,
nieuw wordt alle creatuur!
Zo kun je jezelf er naar toe lezen. Dat deed Jezus ook. Achttien jaar had Hij het gelezen en toen wàs Hij er. Hij was er vol van en nu moest het eruit. «En de engelen dienden Hem» Marc.1:13. Het woord dienen heeft in het Marcus-Evangelie ook een belangrijke betekenis. «De Zoon des Mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen» Marc.1:45. De kernvraag bij Marcus is dus: kan een mens overleven in de woestijn? Jezus heeft dat veertig dagen uitgetest. Kan iemand overleven in de ontluisterde streken van Judea? Dan kan in dit verband ook begrepen worden: «De zon zal verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven» Marc.13:24. In Marcus 1:3 is er die stem in de woestijn en in v.11 die stem uit de hemelen. Die stemmen haken op elkaar in. God heeft als leidraad, als blauwdruk zou je kunnen zeggen, de Torah. Dat is zijn scheppingsmodel.
Jezus wordt tot zoon verwekt
«Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen» Marc.1:11. Dit is een mengcitaat. «Gij zijt mijn knecht, in wie Ik een welbehagen heb» Jes.42:1.. Jesaja 42 is weer een ballingschapgedeelte; daar wordt de knecht geinstitueerd en die knecht is de Messias. «Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt» Gen.22:2. «Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt» Ps.2:7. Deze laatste tekst grijpt terug naar de parallel-tekst in Mattheüs. Jezus wordt tot zoon verwekt bij de doop in de Jordaan. Hij wordt daar als het ware tot Zoon beroepen. Die stem spreekt dus vanuit de Torah, vanuit de profeten en vanuit de Psalmen. Dat is de driedeling van de Hebreeuwse Bijbel. De stem geeft dus eigenlijk een Midrasj op de Schriften. Er komt dus een Midrasj uit de hemel. De stem is de echo op de Profeten, de Psalmen en Mozes. De weg van de Messias loopt dus in vele dingen parallel met de weg van Israël. Het lijden van Israël heeft alles te maken met het lijden van de Messias. Het kan zelfs niet van elkaar worden gescheiden. Zo is Jesaja 53 de lijdensweg van de Messias, maar het is ook de lijdensweg van Israël.
Methoden van de Midrasj
Eén van de manieren, die de Midrasj gebruikt, is het citeren van een tekst uit de Tenach. Een tweede manier is het oppakken van een thema. Zo bijvoorbeeld Zacharias en Elisabeth in Lucas. In dit verband staat er zo mooi: «Ze waren ver op hun dagen gekomen». Bij deze geschiedenis ontstaat ogenblikkelijk de associatie: Abraham en Sarah. Oók ver op hun dagen en óók geen kinderen. Hetzelfde doet Mattheüs. Jezus, dat is Mozes opnieuw. Mozes op de berg en Jezus op de berg. Die berg heeft ook weer een Midrasjfunctie. De berg van de geboden, de berg van de onderwijzing, de Torah. Zo’n berg heeft dus een verwijzende functie. We zien een identificatie van personen. Elia en Johannes de Doper; Mozes en Jezus. Paulus wijst naar Hagar en de Sinaï als het wettische. Galaten 4 is in feite een Abraham-Midrasj. Het derde punt was dus de identificatie van personen. Het is bij deze punten dan ook nooit òf-òf, maar èn-èn. Als God gaat spreken, spreekt Hij dóór mensen. God spreekt maar niet ins blaue hinein; anders was Hij ook niet de God van Israël. De God van Israël spreekt juist met de warmte van mensenwoorden, met emoties. God spreekt de taal van mensen.
Uitgangspunten bij de compositie van Marcus
De rabbijnen zeggen zelfs: God gaf de wet vanaf de Sinaï in 70 talen, 70 is het getal van de volkeren. Als Marcus gaat schrijven, betekent dat niet: verstand op oneindig en God houdt zijn pen wel vast. Het is geen automatisch schrift, dat is voor spiritisten. God werkt echter altijd samen mèt jou. De mens heeft dus ook zijn inbreng. Marcus heeft dus ook bewust gecomponeerd. Elke geschiedschrijver heeft zijn eigen interesse, geen enkele geschiedschrijver noteert álles. Marcus is dus gaan componeren vanuit zijn interesse en ook vanuit de situatie, waarin hij verkeerde. Die situatie werd bepaald door de puinhopen van Jeruzalem. Daarbij natuurlijk geleid door Torah en Profeten en dat alles onder leiding van de Heilige Geest. Ook zal elke prediker, indien mogelijk, inspelen op een bepaalde, op een plaatselijke situatie. Bij Marcus zijn dat de grootheden: Tenach, puinhopen van Jeruzalem, Jezus de Messias; en dan is hij er zelf ook nog. Ook houdt een schrijver natuurlijk rekening met het taalveld, waarin hij spreekt. Een evangelist op straat heeft een ander taalgebruik dan wat doorgaans in gemeenten wordt gebezigd. Het spreken vindt in een bepaalde context plaats. God wil juist mènsen hebben, geen engelen. Engelen hebben niets meegemaakt op dat gebied. «Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld onderworpen» Hebr.2:5.Als met Maleachi de geest van de profetie gaat zwijgen, dan kun je zeggen, dat met de komst van de Messias de geest der profetie weer terugkomt.
De balk moet uit het huis
De rabbijnen vertellen de volgende midrasj: Een man heeft een balk gestolen uit het huis van zijn buurman. Die balk heeft hij gebruikt om zijn eigen huis te bouwen. Op Grote Verzoendag moest dat echter de wereld uit zijn. Die man wil dat recht gaan zetten. Hij gaat om raad naar de beroemde Hillel. Hillel zegt: betaal die balk aan degene, waarvan je hem hebt gestolen. Voor de zekerheid gaat de man ook nog naar de strengere Sjammaï. Die zegt: je moet die balk uit je eigen huis halen. Die man is bang dat nu zijn huis zal instorten. Sjammaï zegt echter, dat hij dat er maar voor over moet hebben. Je moet die balk terugbrengen, ook al stort jouw huis in. In dit verhaal zit een diepe symboliek. Wie had er nu gelijk: Hillel of Sjammaï? En dan zeggen de rabbijnen: volgens de Torah heeft Hillel gelijk: terugbetalen! In de dagen van de Messias heeft Sjammaï echter gelijk, in de dagen van de Messias gaan de dingen zwaarder tellen. Na de Tweede Wereldoorlog besloot Duitsland onder Adenauer schadevergoeding te gaan betalen, de ‘Wiedergutmachung’. André Neher zegt: dat is volgens de regel van Hillel, maar dat is niet voldoende. Met geld alleen is ‘wieder gut machen’ niet mogelijk. Hier moeten de regels van Sjammaï gaan gelden, de regels van de Messiaanse dagen. De balk moet uit het huis. Duitsland is intussen weer “Groot-Duitsland” geworden, maar wel steekt het neo-nazisme de kop op. De balk moet uit dat huis. De Messiaanse dagen beginnen met Jezus. Jezus heeft zijn huis laten afbreken. Haal de balk er maar uit, die balk werd een kruishout. Zo liet Jezus zijn eigen leven afbreken. Breekt deze tempel af….Soms moet er een huis afgebroken worden om iets te kunnen opbouwen. Soms staan er nog heel wat huizen overeind, die nog moeten worden afgebroken. Op de puinhopen wil God zijn huis bouwen.
Een stem roept: in de woestijn
Hoofdstuk één begon dus met de stem in de woestijn. De woestijn is tegelijk symbool van de ballingschap. De hoorders van Marcus zagen de woestijn om zich heen. Marcus schrijft te midden van de puinhopen, te midden van de afbraak. Marcus gaat zijn Evangelie dus schrijven aan de hand van Jesaja. Men kan ook zeggen: Jezus gaat zijn weg aan de hand van Jesaja. Marcus begint dus bij Jesaja 40, de stem die roept… Er zijn vertalingen, die zeggen: «Die stem roept in de woestijn». Er is echter ook een vertaling mogelijk: «Een stem roept: in de woestijn!», of nog beter: «Een stem roept: in de woestijn bereid de weg!» De opvatting welke vertaling het beste is, hangt af van de plaats van de leestekens.
Terstond
Marcus gebruikt dikwijls het woordje terstond. Het lijkt wel, of er steeds haast bij is. In het Grieks staat voor terstond het woord eutheas. «Maakt recht zijn paden» Marc.1:3. Nu staat er voor recht de vrouwelijke vorm: eutheas. Als Marcus wordt voorgelezen, hoor je dat verband. Als motto staat boven het verhaal van Marcus: “eutheas, recht maakt zijn paden”. Die paden moeten dus recht worden. Jesaja zegt: elk dal moet verhoogd worden en elke heuvel geslecht. De wegen worden dus geëffend, er staat letterlijk: rechtuit maken. Dat eutheas uit Marcus 1:3 gaat zich nu manifesteren, steeds als er eutheas staat, terstond. Op die manier worden de paden geëffend. Elke keer als er terstond iets gebeurt, worden de paden gelijk gemaakt. Er is een Nederlandse vertaling die dat met een aardige woordspeling heeft weergegeven. Daar wordt het woord gelijk gebruikt. Maakt de paden gelijk. Voor het woord terstond wordt ook ‘gelijk’ gebruikt. Gelijk gebeurt er wat, telkens als er gelijk iets gebeurt, worden de paden gelijk gemaakt, geëffend. Het woord eutheas is dus de toonzetting voor wat er in de rest van Marcus gaat gebeuren.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds