Genesis. Hebreeuws en Grieks denken. Deel 5
24-03-2021 door Dr. K.D. Goverts* Hebreeuws en Grieks denken
Er is een groot verschil tussen het Hebreeuwse en het Griekse denken. frfphusis. Het Hebreeuws heeft zelfs geen wóórd voor phusis. In het Hebreeuws gaat het niet om het so-sein maar om het da-sein, het er-zijn van de dingen.
Ik ben die Ik ben…. Dat betekent niet ‘Ik besta’ (de duivel bestaat ook), maar: Ik zal erbij zijn. De duivel bestaat ook, maar je kunt niet zeggen, dat hij er is. Op een keer kun je wel zeggen, dat hij er geweest is.
* Genesis 1 is verbondsgeschiedenis.
Genesis 1 is dus verbondsgeschiedenis.
In Genesis 1 wordt het decor klaar gemaakt om de mens te ontvangen en daarom moet die vloed aan de kant en die duisternis aan de kant. God is in Genesis l niet bezig met natuurwetenschappen, maar met verbondsgeschiedenis. De Grieken vragen dus: waarom zijn de dingen zoáls ze zijn. De Hebreeuwse mens vraagt naar de relaties, waarin de wezens existeren. En existeren betekent letterlijk: naar buiten treden. De Hebreeuwse mens vraagt niet: bestaat God, maar wat doet Hij, wat voor rol speelt God.
* Het anti-godenlied
Israël leefde te midden van volken, die vele afgoden hadden, waaronder ook zon, maan en sterren. De maan was vooral de god van de nomaden, die ‘s nachts vaak voorttrokken. De sterren waren vooral de goden van Babel. Je lot stond immers in de sterren. De hemel was een god, de aarde was een god, de zee was een god (Tiamat). De Egyptenaren aanbaden vooral de zon.
En dan zitten de Israëlieten in ballingschap. Zonder tempel en zonder beelden. En dan nemen ze al die afgoden op de korrel en zeggen: die hemel en aarde waren er al lang, die heeft God geschapen. En de zon, maan en sterren waren er ook al. God schiep ze pas op de vierde dag. Toen mochten ze ook nog meedoen. Het werden ‘Gods ambtenaren’. Zo zingt Israël zijn anti-goden lied. Al die goden vielen dus af.
Genesis l is in feite een aftelrijmpje van afgoden. Al die afgoden werden god-af, ‘Gesjeesde goden’. Het werden schepselen.
* Het licht vóór de vierde dag
Het licht krijgt dus de roeping om dag te zijn. Het licht mag daglicht zijn.
De vraag wordt nog al eens gesteld: op de eerste dag schiep God het licht, op de vierde dag pas zon, maan en sterren. Waar vandaan dan dat licht, voordat de zon er was. Ook de rabbijnen hebben zich afgevraagd: waar kwam het licht vandaan voordat de zon er was.
In Psalm 104 wordt geschreven:
«Hij hult Zich in het licht als in een mantel» Ps.104:2.
Het licht is dus de mantel van God.
De rabbijnen zeggen dan: het licht is de gebedsmantel (tallit) van God. Als God nu zijn gebedsmantel omdoet, dan wordt het licht. ‘God gaat ook bidden’ zeggen de rabbijnen. Hij zet Zich in voor zijn schepping. De Hebreeuwse mens doet zijn gebedsmantel om als het licht wordt en God doet zijn gebedsmantel om en dan wórdt het licht. Daar zit een diepe waarheid in. Het wordt nog altijd licht. Het verbond van dag en nacht. God zet Zich in voor zijn schepping. Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden.
«Alsof God door onze mond u vermaande (zou bidden)» 2 Kor.5:20.
Als God Zich zou afwenden van zijn schepping, zou de aarde donker worden. Zolang mensen nog bidden, hun gebedsmantel nog aan doen, blijft het nog licht te midden van veel duisternis. Die afgoden bidden niet voor de mensen. Die zeggen: je ziet maar dat je boven komt.
«Hij bracht door in het gebed tot God» Luc.6:12.
Letterlijk: «Hij bad het gebed van God»
* En de duisternis riep Hij: nacht!
«En de duisternis riep Hij: nacht!» Gen.1:5.
De duisternis krijgt dus ook een naam. De duisternis wordt ingeperkt. De duisternis krijgt niet meer de kans om woest en ongeordend rond te waren.
«Van U is de dag, van U is ook de nacht» Ps.74:16.
Het wordt door God begrensd, het wordt door Hem beheerst. De duisternis mag alleen nog maar nacht zijn.
«Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: EEN DAG» Gen.1:5.
Dus niet: ‘De eerste dag’. (NBG).
Pas als je de tweede dag krijgt, weet je dat je de eerste gehad hebt. De dag begint dus met de avond. De nacht zit daartussen in. Die kan geen kant meer op. Daardoor is die nacht begrensd. Begrensd ook door het gebed, het morgen- en het avondgebed.
* De avond
In het westerse denken wekt de avond de associatie: nu is het bijna afgelopen. In het bijbelse denken is de avond juist het begin. En in de morgen ga je gewoon weer door met waar je ‘s avonds was gebleven. Alle feesten in Israël beginnen ook op de avond. Pesach begint met de sederavond; ook Jom Kippur en al die andere feesten beginnen ‘s avonds. De sjabbat begint op vrijdagavond; niet op zaterdagmorgen. Die gebeden omspannen de nacht. In Zacharjah staat exact dezelfde uitdrukking als in Genesis 1:5.
«Ja, het zal één dag zijn – die is bij de HERE bekend – geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen» Zach.14:7.
Dat is profetisch! Daar gaat het weer naar toe. Het begint met één dag en het loopt ook weer uit op één dag. Daartussen ligt de nacht van de wereld. De nacht van de geschiedenis. De nacht wordt omspannen door dat morgen- en avondgebeuren.
* Daar zij een uitspansel
«En God zeide: Daar zij een uitspansel (raqia) in het midden der wateren»
Gen.1:6.
Dat woord betekent iets dat stevig is, een firmament. Je zou het ook met gewelf kunnen vertalen. Het is een dak. Dus op de tweede dag komt er een dak. Een dak boven je hoofd en op de derde dag grond onder je voeten. En dan heb je een maqom, een huis.
«In het midden der wateren» Gen.1:6.
Dat uitspansel moet dan scheiding vormen tussen majim en majim.
«En God zeide: Daar zij een uitspansel (raqia) in het midden der wateren, en die make scheiding tussen wateren en wateren» Gen.1:6. Steeds hoor je daar het woord wateren, majim. «En God zeide: Daar zij een uitspansel (raqia) in het midden der wateren, en die make scheiding tussen wateren en wateren». Gen.1:6.
«En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo» Gen.1:7.
«Uitspansel…uitspansel…uitspansel…uitspansel»
Steeds hoor je daar ook het woord uitspansel, raqia. Eerst hoor je steeds water, dan dat stevige uitspansel. Ondanks al dat water komt er een stevig dak. Het wordt dus de beveiligde ruimte.
Er is weer een scheiding voltrokken.
* Het verschil tussen de eerste dag en de tweede dag
Alleen, op de tweede dag gaat het een beetje anders dan daarvoor. Want hier valt de scheiding samen met het maken van het werktuig, waarmee God de scheiding voltrekt. Op de eerste dag maakte God het licht. En dan komt er een daad, waardoor God scheiding maakt tussen licht en duisternis. Dat licht op zích is de scheiding niet. Maar op de tweede dag maakt God dat gewelf en dat gewelf is de scheiding. En dan hoeft God niet nogmaals scheiding te maken, als Hij dat dak heeft, want dat dak is de scheiding.
Dat is dus het verschil tussen dag één en dag twee. Op dag één heb je dus twéé daden: licht maken en scheiding maken. Op de tweede dag één daad: het uitspansel maken.
«En dit make scheiding» Gen.1:6.
Je zou ook kunnen lezen: «En God maakte scheiding» Je zou kunnen zeggen: God maakte een gewelf en daarmede maakte Hij scheiding…
* De wateren blijven iets dreigends houden
«En God riep (er wordt weer een naam geroepen) het firmament hemelen»
Gen.1:8.
In dit vers wordt dus niet gezegd, dat het goed was. Je zou kunnen zeggen: die wateren zijn nu wel opgeborgen, maar ze blijven toch nog wel iets dreigends houden. Als de zondvloed losbarst, zie je dat dat gewelf opengaat, omlaag komt. Dan worden de sluizen van de hemel geopend en ook de tehom gaat weer open. Dan wordt die scheiding van de tweede dag doorbroken. Die wateren houden dus iets dreigends. Het komt pas tot een oplossing in Openbaring.
«En de zee was niet meer» Op.21:1.
Dan is eindelijk dat kolkend geweld voorgoed teniet gedaan. Tót die tijd blijft de zee iets onberekenbaars. Dat zie je ook dóór de Bijbel heen, Gods volk moet altijd nog een keer door die zee.
* En het was zeer goed
«En het was zeer goed» Gen.1:31.
Ogenschijnlijk zou je zeggen: die zee was dan toch wat minder goed. Als totaliteit zegt God: zeer goed. Letterlijk: goed, ten zeerste. Rabbijnse uitleggers zeggen: en tóch zat de dood er eigenlijk al in. In heel het scheppingsverhaal zit toch ook de geschiedenis verweven.
* Het begrip ‘hemel’
«De hemel en de aarde» Gen.1:1.
«En God noemde het uitspansel hemel» Gen.1:8.
Kun je dat woord hemel in deze beide teksten beschouwen als aanduiding voor dezelfde zaak? In de Joodse traditie onderscheidden de rabbijnen zeven hemelen. Paulus was dan tot de derde hemel geweest. Je kunt je bij dit laatste afvragen, of dit in de ruimte was of in de tijd. De eerste hemel is nú, de tweede hemel die komt nog en de derde hemel is het paradijs. Als er staat: het dak (uitspansel) was de hemel, dan moet je oppassen om niet te veel planetarisch te gaan denken.
Je moet oppassen om het geestelijke en natuurlijke niet door elkaar te gaan mixen. Je moet ervoor oppassen om te trachten de dingen ruimtelijk te plaatsen. Hoe meer kennis er komt van ruimtevaart en heelal, hoe verder God uit het gezicht verdwijnt.
En dan staat er ook nog in de Psalmen:
«Boven de hemelen is zijn heerlijkheid» Ps.113:4.
«Die zeer laag neerziet in de hemel» Ps.113:6.
God kijkt dus van bovenaf de hemel in. Hij kijkt op de aarde, Hij kijkt de aarde op.
* Stof en dodenrijk
«Die de geringe opricht uit het stof» Ps.113:7.
God kijkt ook onder de aarde. Het stof is vaak aanduiding van het dodenrijk. God kijkt dus een aantal etages naar beneden. Je moet dus niet trachten die beelden natuurwetenschappelijk in te voegen, anders loop je vast.
* De zee
Die wateren beneden het uitspansel krijgen ook een naam. Die heten zeeën. Merkwaardig, dat de wateren boven het dak géén naam krijgen. Die wateren spelen namelijk geen rol in de geschiedenis. En als ze wél een rol gaan spelen, dan is het foute boel. Dan krijg je de zondvloed. Boven het uitspansel zijn de wateren, die uitgerangeerd zijn. Die zitten als het ware in het huis van bewaring. Die moeten dus beslist niet loskomen.
Veel beelden zijn ambivalent. Vuur is zowel positief als negatief. De Here is een rots. Maar je hebt ook andere rotsen; onder de vruchtbare grond bijvoorbeeld De zee kan ook beeld zijn van het onderbewuste. Ook in dromen komen die beelden met hun diverse betekenis-nuances weer terug. Uit de zee komt ook heel wat onheilspellends, zoals we kunnen lezen in het boek Openbaring en Daniël. Ook de volken worden wel eens vergeleken met de zee.
«Een rumoer van vele volken, die rumoer maken als rumoerige zeeën»
Jes.17:12.
Die volken woeden, ze gaan chaotisch tekeer. Israël is ook nooit een zeevarend volk geweest. En als die zee er in Openbaring niet meer is, dan is alles ook tot klaarheid gebracht. Dan wordt alles transparant, als kristal.
«En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk» Op.4:6.
Zoals Huub Oosterhuis zegt:
Doorschijnend ons gezicht,
doorschenen van zijn licht,
voltooid is ons verleden.
Deze studie is in gebonden vorm te verkrijgen bij: jh.ree@kpnmail.nl