De symboliek van het Hebreeuwse alfabet Deel 3
06-06-2010 door Dr. K.D. GovertsDe tiende letter t/m de twaalfde letter
De jod, de kaph en de lameth
De Jod
De tiende letter
De jod is de basis van alle letters. De jod, de tiende letter van het Hebreeuwse alfabet, heeft ook weer zijn speciale aspecten. Het is de kleinste letter van het alfabet. De jod, met als getalswaarde tien, is maar een heel klein teken en daarom is het zo mooi, dat er in de Bergrede staat: ‘geen jota zal vergaan’ (Matt.5:18). De jota is de Griekse tegenhanger van de jod. «Geen jota of tittel van de wet zal vergaan, eer alles zal zijn geschied» Matt. 5:18. Zelfs de kleinste letter van het Hebreeuwse schrift zal niet vergaan, maar wordt bewaard in het hart van de Eeuwige. Bij God gaat niets verloren; zelfs die kleinste letter gaat bij Hem niet voorbij. Matteüs 5:18 zegt zo mooi, dat er niet één letter van de Torah voorbij zal gaan totdat alles geschied zal zijn. De jod is een geheimenis, net zoals elke letter een geheimenis mag zijn. Het is opmerkelijk, dat de jod niet op de lijn staat, maar erboven zweeft. Alle letters staan keurig op de lijn, behalve de jod, die erboven hangt. De jod is de enige letter, die in de ‘mid-air’ hangt, zomaar midden y in de lucht. Je zou haast zeggen met een woord uit Openbaring 14: de jod hangt in de mid-heaven, in de mid-hemel. De jod hangt ergens tussen hemel en aarde. Nu is er nog iets aan de hand met de jod, want je zou ook kunnen zeggen, dat de jod de basis is van alle letters. De jod is net een soort y boogje en dat vind je in al de andere letters weer terug. Of je nu de bet hebt of de waw, dat boogje is in de letter aanwezig. De alef a bestaat zelfs uit een jod boven en een jod beneden met een waw w ertussen. In alle letters vind je ergens de jod weer terug, dus de jod is de basisletter van het gehele alfabet. De vormen van alle letters beginnen met een jod en bevatten een jod; dus deze letter is de kiem van het Hebreeuwse schrift. Als je een kind wilt leren schrijven, moet je eigenlijk beginnen bij de jod. Je zegt dan: We beginnen met een heel klein lettertje, de jod en als je die kan schrijven, gaan we van daaruit al de andere letters uitbouwen. Het is het fundament van alle schrift, de onvervreemdbare kern.
De Naam van God begint met een jod
Het is niet alleen het begin van alle letters, maar we gaan nog een dimensie verder. De naam van God, JHWH, de naam die je niet uitspreekt, de onnoembare naam, begint ook met een jod. Dus de jod is ook het begin van de naam van God. De jod representeert de aanwezigheid van God Zelf. De rabbijnen dachten: We gaan de naam van God niet meer voluit, maar symbolisch verkort schrijven en dat doen we met een dubbele jod. Er zijn Hebreeuwse bijbels en Hebreeuwse teksten, waarin de Godsnaam geschreven wordt met tweemaal een jod. Daarom is het ook een heel kostbaar geheim, een mysterie. De jod vertegenwoordigt de presentie van het Goddelijke en dat komt in al de letters weer terug. In al de letters – of je nu de alef hebt of de bet – zit die kleine jod als basis verborgen. De jod is vervat in alle letters en de letters zijn de bouwstenen van het heelal, want met die letters heeft God het heelal geformeerd. «In den beginne was het Woord…» Joh.1:1. In alle bouwstenen van het heelal zit dat oergeheim. Met andere woorden: er is geen plaats waar God niet is. Er is geen plek die leeg is van zijn aanwezigheid. Zo wordt het gezegd in de oude Joodse mystiek. Er is geen plaats, die leeg is van Gods presentie. Dat staat ook in Jeremia 23: «Vervul Ik niet de hemel en de aarde? luidt het woord des HEREN» Jer.23:24. Die jod staat daar als maar een heel klein symbool en het is net alsof daarin het oneindige geconcentreerd is. Het oneindige, dat de hemel en de aarde vervult, dat alle tijden en plaatsen omvat, wordt hier samengevat, geconcentreerd, gecontraheerd in dat kleine symbool. Ook Jesaja spreekt daarover. «Zo zegt de HERE: De hemel is mijn troon en de aarde is de voetbank mijner voeten» Jes.66:1. Zo wordt het in de Kolossenzenbrief ook gezegd van de Messias. «Alle dingen hebben hun bestaan in Hem» Kol.1:17. Dus de jod is de kern van alle letters, die jod is ook de kern van de Naam van God. Daar begint het mee en die kern is onaantastbaar, want die hoort bij Hem, die past bij Hem. Die kern is onverwoestbaar, daar kan niemand aankomen. Je zou ook kunnen zeggen: ‘dat is Christus in u’. «Christus in u, de hoop der heerlijkheid» Kol.1:27. Dat is dat geheimenis diep in je hart. Hij woont in jou. Christus in u, de Messias, die in u is. En als Hij in je woont, dan is daar diep in je hart die kern waar geen vijand bij kan komen.
De jod: van druppel tot oceaan
Er is van de jod nog iets te zeggen. Volgens het oude schrift kun je de jod ook nog een klein beetje anders tekenen en dan is het eigenlijk net een druppel. De jod y heeft de vorm van een druppel. Vanuit die ene druppel ontstaat de oceaan, vanuit dat kleine begin, die kiem, komt heel de kosmos te voorschijn. Die ene druppel brengt de oceaan voort. Met die ene letter waar de Naam van God mee begint, begint alles. Daarmee begint ons leven; we zijn uit Hem voortgekomen. Alles is ontstaan uit Hem. Alles komt voort uit zijn goddelijk wezen.
Dat is wat Paulus ook zegt aan het eind van Romeinen 11: «Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen» Rom.11:36. Dat is de kiem waaruit alles is ontstaan. Hij dacht de werelden en zij waren. Dat is het begin van waaruit alles is voortgebracht. Het unieke is, dat God op die manier werkt, vanuit een klein begin. Dat kleine begin is als een zaadkorrel, die valt in de aarde, maar wel de hele schepping gaat vervullen. Het is de eerste letter van de heilige Naam. Het symbool van de eenheid.
Jakob wordt Jisra’el
We zullen wat voorbeelden noemen waarin we zien hoe de jod op verschillende manieren een rol speelt in de Hebreeuwse taal. De naam Jaaqob, Jakob, begint met een jod. We zullen zien dat er heel wat kostbare namen in verband met Israël met een jod beginnen. We zien dat bijvoorbeeld bij Jakob, Jeruzalem, Jerusjalajim en Jitschak. Aan het eind van Genesis 32 wordt het moment suprême, het hoogtepunt van Jakobs leven beschreven, want daar krijgt hij een nieuwe naam. Jakob heeft heel lang moeten wachten op die tweede naam. Hij heeft in ballingschap moeten vertoeven, wel 22 jaar zeggen de rabbijnen. Hij was 22 jaren, evenveel als het aantal letters van het alfabet, in de galoet bij Laban. Dat was zijn omzwerving. Als hij terugkomt, zegt hij ook: «Ik heb als vreemdeling, als ‘gēr’, vertoefd 22 jaren». In feite gaat het van meet af aan in de bijbel om Israël, maar je moet wel 32 hoofdstukken wachten, voordat het hoge woord eruit komt. Dan zijn er al zoveel namen genoemd. Namen van volkeren (Genesis 10), namen van aartsvaders, namen van aartsmoeders. Er zijn zoveel namen voorbijgegaan en je hebt haast de neiging om te zeggen: Maar deze is het niet. Het land Kanaän is zelfs al uitgespaard in Genesis 10, maar wie moet er wonen? De naam Israël blijft nog steeds uit. En dan eindelijk aan het slot van Genesis 32 staat: «Uw naam zal niet meer gezegd worden Ja’aqob, maar uw naam zal gezegd worden Jisra’el» Gen.32:28. Jakob krijgt een andere naam. Alle letters zijn veranderd in de naamsverandering van Ja’aqob naar Jisra’el, op één na. De enige letter, die hij heeft overgehouden van zijn vorige naam is de jod. Alle andere letters zijn verschoven, veranderd. Ja’aqob wordt Jisra’el; vier letters veranderen, maar de enige letter die overblijft is de jod. De betekenis hiervan is, dat er heel wat kan veranderen in een mensenleven, maar dat het enige, wat blijft, God is; dat is de kern. Een predikant, Henri van den Bergh van Eysinga, hield bij de herdenking van zijn 25-jarige ambtsvervulling op Zondag 12 augustus 1917 een toespraak in de grote kerk te Zutphen. Ook al heeft hij het in deze preek niet over de jod, toch zegt hij in feite hetzelfde. «Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt en het kind des mensen, dat Gij het zoekt?» Ps.8:5. Dit is de uitkomst van alles. Dit is het allerwaarste en het allerdiepste. Dit wordt gevonden in moeizame uren. Dit is het denken over de harde ervaringen. Zo is het immers: Wat is de mens. Die mens, vluchtig, geboren in het eindige. En er is in hem een zoeken en een trachten en vele zijn de wanen. En wat hij vindt, het wordt hem toegeworpen uit het grote leven. Wat heeft hijzelf vermocht in zijn bekrompenheid? Maar dan stijgt boven die mens uit zijn onvergankelijk zelf. En zoals de vonken weggaan in de nacht en het vuur brandt voort, zo beseft de mens het eeuwige, onbewogen, in dit bestaan het ware. In de diepte is er niets dan God. Al het andere is de buitenkant, dat is de omtrek van de cirkel, dat is het wildbewogen rad, dat is het vonkenspel. Maar hier is de vrede, hier is de wortel van de wereld-es, de wereldboom. En die wortel groeit, ook wanneer de twijgen gebroken worden door de storm, ook wanneer de blâren genadeloos vallen. In de diepte is er niet dan God. Alleen maar de jod blijft. Al die andere letters, de ajin, de qof, de waw, zij vallen weg. Er komt wat anders voor in de plaats. Alle bordjes worden verhangen, alleen de jod blijft. Als je in Pniël, in de nacht waarin Jakob geworsteld heeft en hij de naam Jisra’el krijgt, aan hem zou vragen: Wat heb je overgehouden? zou hij zeggen: kijk, alleen de jod heb ik overgehouden. Mijn eerste letter heb ik nog, maar die heb ik ook niet van mezelf, die heb ik van Hem. Dat is het verhaal van een pelgrim. Dat is het verhaal van àlle pelgrims die, aan het eind van hun reis gekomen, zullen zeggen: Ik heb één letter overgehouden, de jod. Daar ben ik ook mee begonnen, want die letter is van Hem. Die heb ik gekregen aan het begin en die heeft mij gedragen tot het eind. «Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt?» Jakob zegt: nu ben ik Jisra’el, maar die ene letter is gebleven.
In een gedicht van Guido Gezelle staat:
En het kruuske is gebleven,
diep in mijn kop geschreven.
Dat kruis is gebleven, het kruis van Golgota.‘Diep in mijn kop geschreven’, dat kan niemand eruit krijgen. Het is als een eeuwig teken, dat niet kan worden uitgewist. Dat is de jod die meegaat ook over de Jabbok heen, waar Jakob doorheen trok. Het woord Jabbok begint natuurlijk ook met een jod. Het is niet toevallig, dat de worsteling van Ja’aqob juist bij de Jabbok plaatsvond. Natuurlijk moest die worsteling niet plaatsvinden bij de Rijn of bij de Wolga en ook niet bij de ‘schöne blaue Donau’. Die worsteling kon alleen maar plaatsvinden bij de Jabbok. Jabbok – Ja’aqob, je‘abek – worstelen. Dit is een samenhang van woorden, waarin de jod zijn rol blijft spelen; ook door de nacht van de worsteling heen, ook ‘door de nacht van strijd en zorgen’.
De HERE stond bovenaan
Uiteindelijk is er een geheim dat groter is dan wijzelf, dat groter is dan ons hart en daar wordt over gesproken in Jeremia 10:23: «Ik weet, o HERE, dat het niet aan de mens staat zijn weg te kiezen, noch aan een man om te gaan en zijn schreden te richten» Jer.10:23. Een mens kan heel wat bedenken en trachten uit te vinden, wat nu het meest verstandig is om wèl of níet te doen. Er kunnen allerlei rationele motieven een rol spelen bij het nemen van besluiten, maar er is iets wat daar bovenuit gaat. De profeet zegt: Letterlijk: «Ik heb bekend, o HERE, het is niet aan de mens zijn weg en niet aan een man, dat hij gaat. Hoe zal een mens zijn schreden verstaan» Jer.10:23. Soms weet je niet welke weg je gaat, maar dan is het toch mooi om te weten, dat er Eén is, die jouw schreden bestuurt. Jakob heeft een droom te Betel, waarin hij een ladder ziet en engelen, boden, die naar boven en naar beneden gaan. In dit schriftgedeelte staat één klein zinnetje: «En zie, de HERE stond bovenaan» Gen.28:13. Het is altijd goed om te bedenken, dat wat er ook gebeurt, God bovenaan staat! Hij staat boven al die engelen en Hij staat bovenaan die ladder. Hij staat boven heel de ballingschap, die Jakob tegemoet gaat.
De HERE stond bovenaan
Dat is één van die kleine zinnetjes, die je in geen enkele dogmatiek aantreft, maar die je wel vindt in de taal van het hart. De jod is de wortel die groeit, ook wanneer de twijgen gebroken worden door de storm, ook wanneer de bladeren vallen. Van den Bergh van Eysinga zegt: Dat is het wonder, dat geen wonder meer is, want het is zo vertrouwd. Het is in het fluisteren van de avondwind. Het is in het licht dat over het landschap vloeit, het is in de dingen en de harten, die we liefhebben. Het is ook in onze gebrokenheid, want uit deze striemen is ons de genezing geworden. Dan ga ik vertellen over mijn eigen innerlijk en dat valt niet altijd mee. Dan is daar de aarzeling: wat is de mens, dat werktuig, de mens die gehanteerd wordt in het grote leven door het andere. Wat is de mens met al zijn waan en al zijn kennis en al zijn roem. Zal ik dan getuigen van mijzelf? Ik zal het toch maar doen, want in het betrekkelijke volbrengt zich de eeuwigheid, omdat het slot van alles is: ‘open het orgel’. Alle pijpen zingend van het wonder, dat de mens onderging, daar de eeuwigheid door hem ademt en door hem leeft.
‘God alleen zij de eer’.
Dat hebben ze verstaan, zij die bouwden kathedralen. Dat hebben begrepen de dichters, die zongen psalmen ook in de nacht en dat verstaan wij weer. Dan gaat de mens uit en hij weet zichzelf niet meer, maar hij weet de eeuwigheid. (Je moet hierbij bedenken, dat het de tijd van de Eerste Wereldoorlog was). Hij zegt: Het was soms zo moeilijk, dan ben je toch als een bloem, die zich strekt naar de hemel om te vangen een dauwdrup, een zonnestraal. Daar heb je de jod, die druppel. Die druppel, waar het allemaal mee begint en waar heel de oceaan uit voortkomt. Van den Bergh van Eysinga was vaak profetisch, maar velen hebben hem niet begrepen. Toen hij overleden was, heeft een van zijn collega’s, dominee Faber, gesproken in de rouwdienst. Daarin heeft hij onder andere ook gezegd tegen de mensen die hem bewonderden: Waarom heb je hem zo vaak in de steek gelaten? Waarom was je er niet? Ook zijn aanhangers lieten het vaak afweten. Hij is uiteindelijk maar 51 jaar geworden. Hij is misschien wel opgebrand, want hij vervulde spreekbeurten in het gehele land, van het concertgebouw in Amsterdam tot Hulst, in Zeeuws-Vlaanderen toe. En dat allemaal in een tijd, waarin het reizen veel moeilijker en langzamer ging dan nu. Hij leed ontberingen en werd ook vaak niet begrepen. In zijn preek memoreerde Faber de volgende aangrijpende gebeurtenis: Het is nog maar kort geleden, dat Van den Bergh van Eysinga op een avond een toespraak hield naar aanleiding van het overlijden van zijn vader. De titel van zijn preek, gehouden in een van de kerken in Zutphen, luidde: ‘Van paradijs tot paradijs’.
Zijn diepste overtuiging was, dat je in een paradijs begint en dat je eindigt in een paradijs. Daartussen zit het mensenleven: van paradijs tot paradijs. Vaak hebben de mensen het niet begrepen. Wat dat betreft was hij ook vaak een eenzame gestalte. Elk mens heeft zo zijn eenzaamheid en Van den Bergh van Eysinga heeft dat ook wel gekend. En dan is het goed om toch door te gaan en te weten: je wordt gedragen, ondanks alles!
De hand (de jad) van God over jouw leven
De jod is een letter, maar het woord jod heeft ook te maken met hand, met de jad. Het is de hand in een bepaald aspect, want de volgende letter, de kaf heeft ook de betekenis van hand. De jad is de hand, die zich ergens over uitstrekt, zich over iets uitbreidt en dan zie je daar tegelijk ook de hand van God in. De hand van God die zich over jouw leven uitstrekt. Sommige uitleggers zeggen: Het is de hand die nog niet overgaat tot de daad, want dat komt pas later. Het is de hand, die zich uitstrekt, terwijl de daad nog verricht moet worden. Het is de hand in afwachting van wat gedaan zal worden. Daar is alvast die hand als een troostende, als een krachtige nabijheid.
De geliefde, de jedid
Als je daarop voortborduurt is er nóg een woord, dat daar ook weer verband mee houdt. Het ene woord roept als het ware het andere op. Het woord jedid betekent geliefde. Jedidja betekent ‘de geliefde des Heren’. Dat is dus eigenlijk weer een verdubbeling, want als je alleen de medeklinkers leest, dan staat er dus in feite: jad – jad, hand – hand. In jedidja zien we twee keer een jod en twee keer een dalet.
Jod, dalet, dalet, jod.
Letterlijk betekent jedid ‘the close friend’ en daarmee wordt de nauwe, de hechte vriendschapsband uitgedrukt. Met dat woord wordt de nabije vriend, de nabije geliefde aangeduid. Dat is, wat de oude Kelten de ‘soul friend’, de zielsvriend, de zielevriend noemden. Dat is eigenlijk degene die zijn hand opent en daarmee ook zijn hart. De vriend die zijn hart opent en daarmee ook zijn hand. Dat heeft allemaal met elkaar te maken en dat alles begint vanuit God. Zo is de jod de druppel, waar alles mee begint. Elke letter komt als een druppel naar ons toe, hangend aan een onzichtbare lijn. Zo komt de mens ook vanuit de eenheid om ook weer bij die eenheid terug te komen. Het begint bij de eenheid en het eindigt daar ook weer mee.
Hajah – zijn of worden
In de Hebreeuwse taal hebben de woorden zijn (hajah) of worden daar ook mee te maken. Hajah (zijn) kan betekenen: hij is geworden, hij is, hij was. Als je op de structuur van het woord hajah let, zie je, dat het begint met een hee en eindigt met een hee. Dus er is een venster (de hee heeft de betekenis van venster) aan het begin en een venster aan het eind en daartussen, in het midden, staat de jod, die goddelijke letter, dat oerbegin, de kiem waaruit alles is ontstaan. Hier een venster, daar een venster en een jod in het midden. Dat is het ware zijn, vensters op de eeuwigheid, dat is het ware mensenleven. John Eldredge zegt in een van zijn boeken: eens op een avond kwamen we bij elkaar, nadat iedereen de opdracht had gekregen iets moois mee te brengen. Dat kon een gedicht, een voordracht, een schilderij of een muziekstuk voor piano of viool zijn. Zo kwam ieder met het venster van zijn ziel. Zo mocht je even kijken door dat venster, door het raam van de ziel. Hajah, aan het begin een venster, aan het eind een venster, maar het midden van al die vensters is de jod, anders is er geen zijn en ook geen worden. Alleen vanuit die jod kan er iets zijn en kan er iets tot stand komen, anders is er geen ding, dat geworden is. Zo heeft elke letter een ziel. De ziel van dat worden, van dat hajah, van dat zijn, is de jod. Dat is een goddelijke geheim, de kern, het symbool waarin God Zichzelf neerlegt.
Jehi – er geschiede
Jehi, de aanvoegende wijs van hajah, betekent: er geschiede, laat er gebeuren, laat het nu geschieden, moge het geschieden. Dat prachtige woord jehi komt ook in een iets ander constructie 436 keer in de bijbel voor: wajjehi – en het geschiedde. Het woord jehi heeft een jod aan het begin en een jod aan het eind en daartussen is een venster. Neem die drie letters maar mee, neem dat ene woord jehi maar mee waar je ook heengaat in deze wereld. God staat aan het begin en God staat aan het eind en daartussen is een venster. Wat is het mensenleven? Dit… jehi, er geschiede. In Genesis 1:3 staat: «En God zeide (wajjomer Elohim)». In Genesis 1 spreekt God tien keer en de eerste keer zegt Hij: «Er geschiede licht (jehi or) en er geschiedde licht (wajjehi or)». Wat zal God zeggen als Hij voor de eerste keer gaat spreken? Heel de kosmos houdt de adem in. Heel dat ‘tohu wabohu’, dat woest en ledig, heel dat ordeloze en vormeloze, heel die barre baaierd houdt de adem in. God gaat spreken! Het eerste woord dat God zegt: «Er geschiede licht (jehi or)».
In de NBV staat: «Er moet licht komen». Willem Barnard zegt: Het lijkt wel alsof je een elektricien belt: Er moet licht komen! Kan de monteur even komen, want we hebben een storing. Maar Genesis 1 gaat niet over de storingsdienst, maar Genesis 1 is een scheppingsverhaal!
Onderweg van God naar God is er een venster
Het woord jehi (er geschiede) heeft aan het begin en aan het eind een jod en middenin is er een venster. Onderweg van God naar God is er een venster. Je komt bij God vandaan en je gaat naar Hem terug en onderweg is er een venster, waar je even doorheen mag kijken. Het hangt er maar vanaf wàt je ziet, want de een ziet alleen maar het negatieve en de ander ziet door dat venster iets van de schepping. De mens gaat misschien een eenzame weg of zit in de gevangenis van het leven, zoals een oud rijmpje weergeeft:
Two men looked through prison bars,
One saw mud, the other stars.
Twee mannen keken door de tralies van de gevangenis.
De een zag alleen maar modder en de ander zag sterren.
Wat zie je door het venster van je leven? Daarom staat in het woord jehi de hee in het midden, maar er is wel een jod aan het begin en een jod aan het eind.
Waar zijt gij – Ajjekah?
In Genesis 3 bevindt de mens zich op dat moment nog in de hof, maar dat is dan al bijna weer verleden tijd. Genesis 3:9 zegt:
«En de HERE God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? (Ajjekah)?» Gen.3:9.
«Ajjekah, waar ben je?»
Dat is een heel bijzondere vraag. Ook in dit woord zien we, dat daar de jod weer een rol speelt. In de vraag ‘Waar ben je?’ is God zelf verborgen. In die roep, die daar klinkt door het paradijs, door die geschonden tuin, ligt een goddelijk geheimenis verborgen. In de stem die daar klinkt, is God zelf.
Waar ben je?
De mens gaat de hof in en de hof uit. De mens is bezig de hof kwijt te raken en hééft de tuin eigenlijk al niet meer; hij is op dat moment al bezig in ballingschap te gaan. Hij bevindt zich nog wel in het paradijs, maar met zijn hart is hij er eigenlijk al buiten. Zo zijn er velen, die het paradijs kwijt zijn en in wezen in ballingschap zijn. En toch is daar de vraag, die daar klinkt als het ruisen van een zachte wind door die avond. De dag loopt ten einde en dan is daar die Ruach hajom, de adem van de dag (vs.8). Maar in die Ruach hajom, in die adem van de dag is daar de jod, die letter van Gods aanwezigheid. God wandelt door het paradijs, dat eigenlijk al verloren was. God wandelt door het verloren paradijs van elk mensenleven.
Het getal tien
Het getal tien kom je in de bijbel telkens weer tegen. Op de tiende van de eerste maand werd het lam apart gezet voor Pesach. Aan het eind van de 14e dag wordt het lam geslacht en op de 15e dag wordt het gegeten. Maar op de tiende dag staat het lam gereed; op dag ‘nummer jod’. Het lam staat klaar, want het lam is van God gegeven. Dat lam draagt die goddelijke kern in zich en het lam draagt de schuld. Op de 10e van de 7e maand was het Grote Verzoendag, Jom Kippur. Jom Kippur kwam aan het eind van de ‘Tien geduchte dagen’.
Jerusjalajim
Jerusjalajim, de stad van de sjalom, begint ook met een jod. Als je het gewoon op zijn Hebreeuws zou zeggen, zou het ‘Ier sjalom zijn, stad van de vrede. De beginletter van Jerusjalajim moet wel een jod zijn, want die stad is uit God en kan ook alleen bij Hem gevonden worden. Die stad zal ook uiteindelijk, zegt Openbaring 21, van boven nederdalen, want van beneden komt hij niet. Hier beneden wordt deze stad niet gemaakt.
Het is die hand van bovenaf, de hand van Adonai op uw leven. Het is de verbinding tussen boven en beneden.
Het is genoeg
Het leven is een reis. Je bent onderweg in de strijd van het bestaan en soms ga je door het dal, maar er is een hand – de jad, oftewel de jamin, de rechterhand – die je overschaduwt. Jamin, het Hebreeuwse woord voor rechterhand, begint ook met een jod.
«Zijn rechterhand is hoog verheven,
zijn rechterhand doet krachtige daden» Ps.118:16. Als je het woord jad (hand) omdraait, dan krijg je daj en dat betekent genoeg. Hij is de God, die zegt: het is genoeg. Zijn hand is over je leven, want er kan een moment komen dat God zegt: ‘Genoeg! Je hebt genoeg gestreden, je hebt genoeg geworsteld, je hebt genoeg geleden, zo is het genoeg’. Daar zit zijn grote barmhartigheid in. God is geen slavendrijver, die altijd nog maar meer wil. Hij is niet de God, die je uitknijpt en uitwringt, maar Hij is de God, die op een keer zegt: het is genoeg!
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds