De Psalmen
29-06-2010 door Dr. K.D. GovertsIn het boek “Gold by Moonlight”, geschreven door Amy Carmichael, wordt gezegd: Voordat er iets in de mond gelegd kan worden, moet het eerst door het hart worden geleerd. Er staat ook: Er zijn tijden, dat het lijkt, of de muziek van de hemel de aarde overspoelt.
Wij zingen de psalmen met Jezus mee.
Je kunt je de vraag stellen: Is Jezus nu het subject of het object in de Psalmen. Jezus heeft de Psalmen gezongen, Hij heeft die liederen zich helemaal eigen gemaakt. Jezus is Het Woord en Hij heeft het Woord zich eigen gemaakt.
In de boekrol is over mij geschreven
«In de boekrol is over mij geschreven. Letterlijk. «In de rol van het boek» Ps.40:8. Die boekrol is over mij geschreven. Die boekrol is ‘op mij’ geschreven. Jezus heeft de Psalmen van jongs af gezongen. Er staat in de Schriften dat het zijn gewoonte was om naar de synagoge te gaan. Hij heeft ook heel de Torah gehoord. Lucas vertelt het verhaal, dat Jezus als twaalfjarige vragen gaat stellen.
Hij gaat de synagoge ootmoedig in en uit.
Zijn schouders zijn gebogen voor wie het boek ontsluit.
Hij luistert met de schare en zingt het oude lied
Van sluipende gevaren op eigen grondgebied.
De haat der goddelozen, o zaad van Abraham,
Hij kiest en wordt gekozen door God als offerlam.
Hij leest en wordt gelezen,
Een stem, tot bloedens toe
Om woord voor woord te wezen,
Wat God met ons wil doen.
Jezus kiest voor die woorden, maar wòrdt ook gekozen. Jezus heeft zich als het ware ín die Psalmen gezongen. De theoloog Noordman zei: “Die Psalmen zijn mèt Jezus het graf ingegaan en mèt Jezus opgestaan”. Deze theoloog deed ook eens deze uitspraak: “God neemt zijn eeuwige besluiten op het allerlaatste moment”. Frits Mehrtens heeft eens de vraag gesteld: Als de Gemeente nu die Psalmen zingt, luistert Jezus dan toe, of zingt Hij mee. Zijn antwoord is, met een beroep op Paulus: ik geloof, dat Jezus meezingt en dat Hij zegt: Vader, hoor òns zingen. Jezus is dus allereerst subject van de Psalmen. Het zijn Zíjn liederen. De Psalmen gaan van Hèm uit, al gaan ze ook óver Hem.
De structuur van het boek.
De titel komt uit het Grieks en heeft te maken met lied of snarenspel. Oorspronkelijk heetten ze Tehillim. Daar zit het woord hillel (lofzingen) in. Vergelijk daarmee het woord: hallelujah (prijs de Heer). Het zijn dus lofzangen, 150 lofzangen. Maar Ps.88 bijvoorbeeld past in geen enkel koorboekje. Het enige wat positief klinkt, staat aan het begin van deze psalm: «God is mijn heil», en dan heb je het gehad. Het laatste woord van deze psalm is duisternis, terwijl wij toch altijd geleerd hebben dat je positief moet eindigen.
Berijmingen
Petrus Dathenus (omstreeks 1566) heeft één van de oudste psalmberijmingen van het Nederlandse taalgebied gemaakt. Deze man heeft dan toch maar alle 150 psalmen berijmd. Het is geen bloemlezing, dan lees je alleen maar de bloemen eruit en de doorns laat je zitten. In 1773 zijn ze al die Psalmen weer gaan berijmen; de zogenaamde oude vertaling. Nederland is zo ongeveer het enige land, waar ze alle psalmen in het liedboek hebben. Dat is één van de unieke erfenissen van Nederland. Petrus Dathenus zat in een vergelijkbare situatie als die waarin heel wat psalmen zijn gemaakt. Dat was in de strijd tegen Spanje om godsdienstvrijheid. David moest vluchten voor Saul. Willem van Oranje moest vluchten voor de koning van Spanje, die hij altijd had geëerd. Er zijn heel wat psalmen vanuit de benauwdheid geschreven. Het Wilhelmus is vrijwel tegelijkertijd gedicht in het Nederlands en in het Jiddisch. Hier zijn dus heel wat parallellen. Het staat ook letterlijk in het Wilhelmus: Als David moeste vluchten voor Saul de tiran. De Calvinisten èn de Joden hebben Willem van Oranje gesteund. Die twee groepen hadden in de gaten waarom het ging: gebondenheid of vrijheid. Je hebt dus 150 Tehillim (enkelvoud: tehillah). Sommige zijn stralende lofzangen en andere zien er ‘wat zwart’ uit. En dan zijn wij geneigd om te gaan selecteren. Een lofzang is bij God meestal wat breder dan wij veelal veronderstellen. Het gaat erom, of het recht uit het hart komt. Al die uitingen uit de diepte van een mensenhart, positief of negatief, zijn voor God lofzangen. Ook een treurzang is een lofzang.
1e boek: Ps.1-41
2e boek: Ps 42-72
3e boek: Ps 73-89
4e boek: Ps 90-106
5e boek: Ps 107-150
Dus vijf boeken.
Ook de Torah heeft ook vijf boeken.
Het verband tussen de Torah en de Psalmen
Dan kom je op de vraag: kan er verband bestaan tussen de vijf boeken van de Psalmen en de vijf boeken van de Torah. Als je gaat vergelijken, kun je naast de vijf Psalmboeken het volgende opmerken:
1e Psalmboek: Genesis
2e Psalmboek: Exodus
3e Psalmboek: Leviticus
4e Psalmboek: Numeri
5e Psalmboek: Deuteronomium
Zo staan de liederen 1-41 dus niet zomaar in een willekeurige volgorde. Elk lied heeft zijn plaats in het geheel. Je zou kunnen zeggen: die 150 psalmen vormen de geschiedenis van het volk van God. Een zekere Chouraqui, een Algerijnse Jood, is van jongs af opgegroeid met de Psalmen. Zijn vader zong in één week het hele psalmboek door. En een paar keer per jaar zongen ze met een paar vrienden het hele psalmboek door in één nacht. De vijf boeken van de Torah vormen het spreken van God. En de vijf boeken van de Psalmen vormen het antwoord. Woord en antwoord. Stem en tegenstem. Het spreken van God en van de mens.
Psalm 1 en Psalm 150
Psalm 1 is in feite de inleiding tot alle 150 psalmen.
Welzalig de man… die drie dingen níet doet en twee dingen wèl.
Hij wandelt niet in de raad van de goddelozen.
Hij staat niet in de kring van de zondaars.
Hij zit niet bij de spotters.
Wat doet hij wèel?
Hij heeft aan de wet een welgevallen, aan de Torah.
Hij overpeinst de Torah dag en nacht.
Je hoort hier dus meteen twee keer het woord Torah. De deur van de Psalmen is dus: binnenkomen via de Torah. Zo ging het ook in de synagoge. De Torah werd gelezen en van daaruit werden de Psalmen gezongen. In Ps.1 ben je dus in het leerhuis, het Bethamadrasj.
En dan kom je uiteindelijk bij Ps.150:
Looft God in Zijn heiligdom,
looft zijn grote naam alom.
Bij Ps.150 ben je dus in het HEILIGDOM. Dat is dus het einde van het Psalmboek. Hallelu’el – prijst God, of: viert God. Dat is dus de gang van een mens, maar ook de gang door de geschiedenis. Ps.1 en Ps.150 zou je dus een intochtslied en een slotlied kunnen noemen. Van leerhuis tot heiligdom.
Het eerste Psalmboek
Het eerste psalmboek omvat Ps.1 – 41. Het begint dus met een zaligspreking. Het merkwaardige is, dat Deut.33:29 eindigt met: «Welzalig, gij Israël; wie is aan u gelijk? Een volk bevrijd in de Here, schild van uw hulp en die is het zwaard van uw omhoogkomen» Deut.33:29. Het zwaard, waardoor je omhoog komt. Dat is het laatste wat Mozes zegt. En in Deut.34 gaat hij de berg Nebo op. En dan mag hij nog één keer het land zien en dan dekt God hem toe en wordt hij door God zelf ter aarde besteld. Zo wordt Mozes daar het type van alle onterfden. Want Mozes mag zijn erfdeel niet binnengaan. Dus waar Mozes afsluit, wordt de draad in de Psalmen weer opgepakt.
Ps.1: Welzalig de man.
En dan mag je ook lezen vanuit de Torah: Welzalig het volk.
Ps.2: Hier zien we de Zoon.
Ps.1 en 2 kun je lezen als een soort tweeluik. Die man uit Ps.1 is de zoon uit Ps.2. Elke Psalm, die dan volgt is een akte in een drama. En dan heb je in het eerste psalmboek die twee tegenspelers. Dat kom je trouwens heel de Psalmen door weer tegen.
De rechtvaardige en de goddeloze.
Je hebt dus de tsaddiq en de rasja. Een tsaddiq is veel meer dan wat wij meestal verstaan onder een rechtvaardige. Een rechtvaardige is veel meer dan alleen maar iemand, die zich aan de regels houdt. De rechtvaardige is aan de ene kant een mens, die zijn hart zet op de Torah en aan de andere kant de mens, die betrokken is bij het hart van God. Ook iemand, die zich het leed van deze wereld aantrekt Dat ‘aantrekken’ in de dubbele zin van het woord, zoals je een mantel aantrekt. In de Joodse traditie wordt gezegd: Er zullen te allen tijde 36 rechtvaardigen zijn, (30=lamed en 6=waw). En terwille van die rechtvaardigen bestaat de wereld voort. Jezus is de Tsaddiq bij uitstek geweest. Hij heeft heel het leed van deze wereld aangevoeld, aangetrokken en Hij heeft het gedragen, gedragen tot op God. Een rechtvaardige is geen steriele figuur, niet iemand die zegt: straks vergaat de wereld. Hij staat niet buiten de werkelijkheid. De rechtvaardige zegt: het is míjn wereld. «Alzo lief heeft God de wereld gehad» In plaats van rechtvaardig zou je beter kunnen vertalen waarachtig. Dat is een relatiebegrip. Je kunt nooit op je eentje waarachtig zijn. Waarachtig is eigenlijk: trouw zijn aan God, trouw zijn aan de ander, trouw aan jezelf en ook nog trouw aan de schepping.
Gerechtigheid
Gerechtigheid is in de Bijbel veel meer een sfeer. Een sfeer, waarin je de ander tot zijn recht laat komen. En als Jezus het leed tot op God draagt, zou je kunnen zeggen: dan zitten ze er samen mee. En dan gaan ‘Ze’ er samen wat aan doen. God heeft verdriet over het leed van deze wereld. Verg. Gen.6: «Het smartte Hem in zijn hart» Het berouwde Hem, Hij heeft er verdriet van. Verg. Jes.63: «In al hun benauwdheid was Hij benauwd» In Ps.126 staat van die zaaier letterlijk: «gaande en al wenende». Je kunt zeggen: die zaaier is God. Ten diepste zaait God mensen. «Ik zaai hen onder de volkeren» Zach.10. God gaat door de geschiedenis al zaaiende en ook al wenende. En dan eindigt Ps.126: «Komen zal hij, ja komen, dragende zijn schoven, komen zal hij, ja komen zal hij met gejuich» Ps.126:. Voor God zijn er ook problemen. Eén ding kan God niet: Hij kan niet toveren. Al die goden kunnen toveren. Een tovenaar slaat heel wat over: mensen en geslachten, die ramt er maar wat op los. God werkt met een partner; God werkt samen met mensen en dan duren sommige dingen wel wat langer. God zegt niet: ga maar TV kijken, Ik roep wel als Ik klaar ben. Je loopt me toch maar voor de voeten. God blaast niet al de problemen weg. In de Joodse traditie zegt God: Laat ons mensen maken. En dat zegt God dan tegen Adam. Dat zegt God tegen Adam, die er nog niet was. Dat stijgt boven onze westerse logica uit. Over deze tekst zijn nogal wat interpretaties. Elke Psalm is dus een akte in een drama. Steeds is daar die tegenstelling tussen de tsaddiq en die rasja. En rasja wordt dan vertaald met goddeloze, maar je kunt het beter vertalen met de afbreker. Het is niet zomaar een atheïst. Dat kunnen keurige en humane mensen zijn. De rasja is erop uit om af te breken.
Een andere vertaling spreekt over de doemende. Hij legt een doem op de ander en daarmee ook op zichzelf. Hij brengt een sfeer van verdoeming, van ontbinding en verval.
De rechtvaardige en de goddeloze
De rechtvaardige brengt een sfeer van vrede. De rasja doet in wezen hetzelfde wat de antichrist doet. Anti betekent in de plaats van. De dwaas zegt in zijn hart geen God! Dat is niet het vaststellen van een feit. Dan zou hij zich niet zo druk maken. Maar, dat is zijn program. Hij vecht ervoor, dat er geen God zal zijn. Dat is dus niet de gewone atheïst, de intellectuele Godloochenaar. Die rasja doet dat, door die tsaddiq te treffen. God zelf kan hij niet treffen. Vandaar dat je die strijd krijgt tussen de rasja en de tsaddiq. «De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God Zij bedrijven gruwelijke en afschuwelijke misdaden» Ps.14:1. ‘Ze verderven hun daden’. «Geen is er, die goed doet» Ps.14:1. Dat haakt dus op elkaar in: geen God en geen, die goed doet. Dostojewski zei: als er geen God is, is alles geoorloofd. In Ps.1-41 krijg je dus voortdurend die confrontatie tussen de waarachtige en de afbreker. Die afbreker heeft een grens: de rechtvaardige. Hij denkt: ik kan heel de wereld veroveren, mijn gebied uitbreiden en grenzen overschrijden. Totdat hij bij de rechtvaardige komt. De rechtvaardige is de grens van het kwaad. In sommige vertalingen wordt de dwaas ook vertaald met de nietige. Dat houdt ook weer verband met het woord verwelken. Wie dwaas is, is nietig en verwelkt. Het is in wezen iemand, die geen inhoud heeft. Hij heeft ook geen zin in de oorspronkelijke betekenis van het woord. Zin betekent eigenlijk richting. Een zinloos leven heeft geen richting. «Wat hij doet, komt op hem zelf terug» Ps.7. Doordat hij bezig is, anderen te doemen, komt hijzelf onder die doem. Daardoor kan hij niet blijvend standhouden en heeft hij eigenlijk geen bestaan. Psalm 22. In die 41 Psalmen zie je die weg steeds verder getekend, met als middelpunt of dieptepunt Ps.22. De hartenkreet van de tsaddiq: Waarom hebt Gij mij verlaten komt hier tot uiting. En dat heeft ook Jezus, als dè Tsaddiq bij uitstek, uitgesproken. Aan het kruis heeft Jezus ook gebeden vanuit de psalmen. Frits Mehrtens zei: “Zing het voorbedachte lied”. Er zijn momenten, waarop een lied naar jou toekomt. Iemand kan een lied máken; soms wórd je door een lied gemaakt. Er zijn momenten, waarop je geen lied of gebed kunt bedenken. Dan kunnen de liederen en gebeden van óver de eeuwen heen je tegemoet komen.
Psalm 31
Jezus zegt: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest”. Dan citeert Hij Ps.31. Dat was van oudsher het kindergebed van voor het slapen gaan. Dat heeft Jezus dus ook heel wat keren gebeden. «In uw handen beveel ik mijn geest»; mijn roeach, mijn adem. Als een kind dat bad, dan wist hij: nu is het goed; morgen zal ik ontwaken. En aan het kruis wist Jezus ook: nu kan Ik rustig heengaan, Vader maakt mij weer wakker. Gebeden komen óver de jaren heen en ze gaan met je mee. Er zit dus díe lijn in, dat de psalmen beginnen waar Mozes ophoudt en anderzijds, dat er ook een parallel ligt tussen de boeken van Mozes en de Psalmen. Er ligt dus een dubbele lijn. Je kunt dus parallellen ontdekken. Daarnaast zitten er ook nog andere niveaus in.
De Psalmen en de Feesten
Behalve die parallelstructuur: vijf boeken van Mozes – vijf boeken met Psalmen – zitten er ook verbindingen van bepaalde Psalmen met de feesten. Er zijn ook verbindingen van bepaalde psalmen met andere teksten uit de Schrift. Dat is dus even een dubbellijn. Aan de ene kant: slot Torah en begin van de Psalmen en aan de andere kant parallelstructuren.
Psalm 22, de kern van het eerste Psalmboek.
Het eerste Psalmboek is dus gebouwd rondom Psalm 22. Je zou boven dit eerste boek kunnen zetten: “de nacht van de rechtvaardige”. Die rechtvaardige gaat zijn weg vaak door de nacht. «Mijn God, ik roep overdag en gij antwoordt niet en in de nacht kom ik niet tot stilte» Ps.22:3. Letterlijk: «geen stilzwijgen voor mij». Overdag geen antwoord en in de nacht iets wat nog erger is dan stilte. Dat is meer dan: ik hoor niets. In Psalm1 komt dat weer terug: «Hij overpeinst bij dag en bij nacht». En in Ps.22 (ook in het eerste psalmboek) heb je dat motief weer. Dan worden de dag en de nacht opgebroken in twee zinnen. Dat noem je in de literatuur: een break-up. Normaal staan dag en nacht náást elkaar. De dichter kan dus een regel voor de dag nemen en een regel voor de nacht. De dag is een dag zonder antwoord en de nacht is een nacht zonder stilte. In die nacht van die 41 Psalmen is er toch een weg. Maar er is ook een handleiding: de Torah, die gaat dag en nacht met hem mee. Het enige wapen van die rechtvaardige is zijn stem. Dat is het wapen van Gods volk geweest door de tijden heen. Het eerste Psalmboek eindigt met het sterfbed van de tsaddiq. In Ps. 41 ligt hij op zijn sterfbed en denk je: het is afgelopen. Wonderlijk, Ps.41 begint ook met een zaligspreking, net als Ps.1.
Psalm 41
«Welzalig is hij, die acht slaat op de geringe» Ps.41:2. Heel de Psalmen door is de geringe een van de centrale figuren. De rechtvaardige blijkt bedacht te zijn op de geringe, want hij draagt hem op zijn hart. «Op de dag van het onheil zal uitkomst geven de Here; de Here zal hem bewaren en doen leven; hij zal zalig geprezen worden op de aarde» Ps.41:2,3. (daar heb je dat woord weer). Let wel: op de áárde. Die tsaddiq moet op de aarde zijn. Die rasja zou die tsaddiq wel van die aarde àf willen schoppen. Zalig geprezen worden…. ik denk aan de ene kant door God, maar aan de andere kant ook door die geringe. «De Here ondersteunt hem op zijn ziekbed» Op het bed, waar hij wegkwijnt. «In zijn ziekte verandert Gij geheel zijn legerstede» Ps.41:4. Er wordt nog niet gesproken van genezing. Ps.149:5 heeft dat ook weer: «de vromen zullen hem prijzen op hun legerstede». Op zijn sterfbed wordt het licht. Er wordt over hem gefluisterd, hij wordt doodgewenst… «Een dodelijke kwaal is op hem uitgestort» Ps.41:9
Een woord van Belia
Letterlijk staat er: «Een woord van Belial is over hem uitgegoten». Belial is één van de namen, die gebruikt wordt voor de duivel. Van Chofni en Pinechas wordt ook gezegd, dat het zonen van Belial waren. NBG: «nietswaardige lieden». En, wonderlijk, er staat in de geschiedenis van Hanna: «Houdt mij niet voor een dochter van Belial». Dit zegt Hanna, als Eli denkt, dat zij dronken is. Belial kan letterlijk betekenen: zonder opgang. En de duivel wil inderdaad, dat er geen opgang meer zal zijn. «Nu hij daar ligt, gaat hij niet meer voort om op te staan» Ps.41:9. Spreuken zegt: «De tsaddiq valt zeven maal, maar staat weer op». Maar hier eindigt het dus, dat hij niet meer opstaat. Hij heeft alleen nog maar zijn stem. «De vriend, op wie ik vertrouwde» Ps.41:10. Letterlijk: de man van mijn sjaloom. «En die mijn brood at, die heeft zijn hiel over mij groot gemaakt» Ps.41:10. ‘Ik zal je vertrappen’. Aan het eind van het eerste Psalmboek zit je ook ongeveer aan het eind van Genesis. En bij Genesis gaat het over Jozef. Dan zeg je: dit had Jozef zo kunnen ‘zingen’. Jozef moest ook zeggen: zelfs mijn eigen broers… Ik heb hùn vrede gezocht, maar zij hebben hun hiel tegen mij opgeheven. En bij Jozef eten die broers straks inderdaad zíjn brood. «Allen, die mij haten, fluisteren tezamen over mij» Ps.41:8. Zo hebben die broers ook over Jozef beraadslaagd. Letterlijk: «Zij berekenen kwaad voor mij». «Maar Gij, Here, wees mij genadig» Ps.41:11. Dat is het enige wat je dan nog zeggen kunt. «en doe mij opstaan» Ps.41:11. En in Ps.41:9 zeiden ze: «hij staat niet meer op». In Ps.41:11 weer dat woord opstaan. «Hieraan weet ik, dat Gij welgevallen aan mij hebt, wanneer mijn vijand niet over mij juicht» Ps.41:12. In Ps.41:13 komen dan de laatste woorden van die tsaddiq. «Mij echter, om mijn onschuld steunt Gij mij» Ps.41:13. Letterlijk: «in mijn gaafheid steunt Gij mij». God ondersteunt je niet, omdat je braaf bent, maar ondersteunt je in je onschuld. God houdt jouw gaafheid overeind. «Komt iemand mij bezoeken, hij spreekt valsheid» Ps.41:7. Ze komen zo nu en dan ook nog op ziekenbezoek. Letterlijk: «hij spreekt waan…» (bla,bla). Hetzelfde woord kom je tegen in: «Gij zult de naam van de Here uw God niet ijdel gebruiken». Letterlijk: «niet overdragen op waan». Je moet Gods naam niet plakken op iets wat er niet bij hoort. «Wanneer sterft hij, en zal zijn naam vergaan?» Ps.41:6. Het gaat erom bij de vijanden, dat de naam van de tsaddiq zal worden uitgewist. Dan eindigt dit eerste Psalmboek, net als trouwens de andere vier met een lofprijzing. «Gezegend is de Here, de God van Israël» Ps.41:14. Nu komt opeens Israël in beeld. Die tsaddiq is een mens, maar tegelijk een collectief. Dat ik in de psalmen is zowel een individu als een collectief.
De nacht van de rechtvaardige
Psalm 19 en de Torah
De eerste 41 Psalmen gaan dus over de nacht van de rechtvaardige. En dan zie je opeens, zoals in Ps.19, het lied van de zon. Het eerste deel van Ps.19 gaat over de zon en het tweede deel over de Torah. Men heeft wel gedacht dat het twee liederen zijn, die aan elkaar zijn geplakt. Maar de zon en de Torah zijn twee kanten van dezelfde zaak. Want die Torah is als de zon. Waar de Torah komt, is het licht, krijg je verlichte ogen. Zoals de vaderen zeiden: je kunt God leren kennen uit de natuur, maar nog meer uit de schriftuur. Psalm 19: het ruime hemelrond. Maar ook: des Heren wet nochtans, verspreidt volmaakter glans. De natuur kan trouwens nog heel wreed zijn ook. Psalm 19 is eigenlijk een tweeluik.
Het tweede Psalmboek
Ps.42 en 43 vormen én geheel. Ze spreken van de verlatenheid, zoals de hinde, die naar waterbeken smacht. Deze Psalm is gedicht in de zogenaamde kettingvorm. Het wordt een ‘catena’ genoemd. Je krijgt een regel en dan pakt de volgende regel iets uit de vorige op.
v.2a: dorst.
v.2b: dorst
v.2b: ziel
v.3a: ziel
v.2b: God
v.3a: God
v.3a: naar de levende God
De volgende regel pakt dus steeds iets uit de vorige op. Er wordt als het ware voortgeborduurd op de vorige regel. «Mijn tranen zijn mij tot spijze» Ps.42:4. Dat is nu het ‘brood’. «dag en nacht» Ps.42:4. Zo begon ook Ps.1:2 in het het eerste Psalmboek. Hiernaast kun je dus Ex.1 zetten. In Ex.1. wordt de dwangarbeid in Egypte beschreven. Die slaven in Egypte hadden zo Ps.42 kunnen zingen. Mijn tranen, dat is mijn brood. «Wat buigt gij u neder, o mijn ziel» Ps.42:6. Dat patroon komt weer terug in v.10. «Waarom vergeet Gij mij, Waarom ga ik in het zwart?» Ps.42:10. «Met een doodssteek in mijn beenderen» Ps.42:11. En je gebeente is je diepste kern. Het gaat je dus door merg en been. Ze gingen in het zwart vanwege de druk van de vijand. Vergelijk Israel in Egypte. Ps.42 en 43 zijn geworden tot een algemeen ballingschapslied. Israël kent wel tien ballingschappen. In Ex.1. gingen ze inderdaad geestelijk in het zwart. En in Egypte smachtten ze inderdaad als een hinde naar het water.
Tranen als brood
dag en nacht.
En dan: «de ganse dag» Ps.42:4
«de ganse dag» Ps.42:11
«des daags» Ps.42:9
«des nachts» Ps.42:9
Steeds dus dat patroon van dag en nacht. In Ps.42:9 gebeurt opeens wat: «Des daags gebiedt de Here». Hier heb je weer zo’n ‘break-up’. Het patroon wordt weer opengebroken. «En des nachts zal zijn lied bij mij zijn» Ps.42:9b. Dag en nacht worden ‘opengebroken’. Dag en nacht blijken plotseling twee aparte dingen te zijn. Maar tegelijk worden ze alletwee ingevuld door God. Overdag goedertierenheid en in de nacht heeft God nog een lied voor je. Ps.42:9: ZIJN lied. Dan zegt God: als jíj niet meer kunt zingen, zal Ik het voor je doen. Als jóuw stem het begeeft, heeft God nog een lied voor je. Dat is een lied van ‘de andere kant’. Dat is een lied, dat over de golven en over de nacht heen komt. Zoals die bruidegom komt over de bergen en over de heuvels. En Hij wordt het lied in de nacht. Zíjn lied…. Als God gaat zingen voor de mens, is dat een lied vol hoop, vol van troost. Heel wonderlijk: God gaat zingen. Je komt hier iets van tegen in de profetieën van Sefanja: «Hij zal zwijgen in zijn liefde; Hij zal over u juichen met gejubel». Sef.3:17. Aan het eind van Sef.3 zegt God: Ik zal zingen voor mijn gedorst en geslagen volk. Dan zal Ik een lied zingen voor die tsaddiq. God is degene, die het lied gaande houdt. «Des nachts zal ZIJN lied bij mij zijn». Ps.42:9
Psalm 72
Het eind van het tweede psalmboek is Psalm 72. Ps.72 is dé psalm over de Messiaanse koning. Dat tweede boek eindigt met een lofprijzing, een doxologie. «Geloofd (gezegend) de Here, de God van Israël» Ps.72:18. Zo eindigde dat eerste boek ook. Maar nu staat er iets bij: «Hij doet wonderen, Hij alleen». Het motief wonderen krijg je ook te horen, als de Israëlieten door de zee zijn getrokken. Dan staat er: «Wie is als Gij onder de goden, o Here, die wonder doet». Het staat dus in het enkelvoud. En een wonder is datgene, waar je niet bij kunt. Datgene, wat onbereikbaar is. En heel het boek Exodus kun je hier tegenaan leggen, het staat vól met wonderen. «En gezegend de naam van zijn heerlijkheid, en zijn heerlijkheid vervulle heel de aarde» Ps.72:19. En kijken we naar het slot van Ex.40, dan lezen we: «Zo voleindigde Mozes het werk» Ex. 40:33. Ex.40:34 loopt parallel met Ps.72:19. «En de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel» Ex.40:34. En aan het eind van Psalm 72 staat: «Zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde» Ps.72:19. Dat vervullen en die heerlijkheid zijn de twee motiefwoorden, waardoor het eind van Exodus en van dit bijbelboek aan elkaar worden gekoppeld. In Ex.40:35 wordt nog een keer gezegd: «En de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel» Ex.40:35. Het feit, dat die heerlijkheid de tabernakel vervult, is onderpand, is een voorafbeelding van het feit, dat die heerlijkheid de hele aarde eens zal vervullen. En die heerlijkheid woont in mensen. En in de gemeente wordt dat tot werkelijkheid gebracht. Exodus begint dus met verdrukking en eindigt met de heerlijkheid van die tabernakel. Dit Psalmboek begon ook met verdrukking en ik ga in het zwart en eindigt met de heerlijkheid die de aarde vervult.
De Schriftlezing in de synagoge
Vanouds las men in de synagoge in drie jaar de Torah door. Daarnaast hebben ze ook de Psalmen gezongen. De vraag is – en dat is moeilijk na te gaan – of ze die parallellen zo ook hebben beleefd. De evangelisten hebben dit ook gekend. Daarvan vind je ook wel weer wat terug in de Evangeliën. Zo kun je het Marcus-Evangelie bezien vanuit de feesten: Pasen en Loofhutten. En de Joodse midrasj, heeft in de verklaring op Ps.42-43, deze Psalmen geïnterpreteerd met het oog op een noodsituatie, de tijd van het knechtschap. De vermelding van de watervloeden in v.8 van Ps.42: «oervloed roept tot oervloed» wordt ook in verbinding gebracht met de uittocht uit Egypte. Dan gaan ze als het ware ook door die oervloed heen. Ze gaan door die tehomot. Die tehomot ‘stolt’ (Ex.15:8). Ook die goedertierenheid in Ps.42:9 wordt in verband gebracht met de uittocht. Er staat bijvoorbeeld in de midrasj op de Psalmen: Zie, Gij hebt onze vaderen geboden om het Paaslam te slachten. Toen zij het Paaslam slachtten, gehoorzaamden zij slechts één enkel gebod. En die gehoorzaamheid aan dat ene gebod bracht de uittocht. En toen gingen zij in de nacht uit Egypte «In de nacht zal Zijn lied met mij zijn». De heilige berg in Ps.43:3 wordt ook in verband gebracht met de berg, waar God zijn volk heen wijst. Eerst dus de berg Sinaï en later dus de berg Sion. «Gij brengt hen en plant hen op uw berg» Ex.15:17. Zo heeft men dat in de midrasj ook al gezien. Dat is eeuwenlang onder het stof gebleven. Pas de laatste tijd is men dat weer een beetje gaan ontdekken.
Psalm 73
Nog even een parallel wat het derde boek betreft. Dat begint met Ps.73 van Asaf, de tempelzanger. In deze psalm valt op, dat je steeds de uitspraak ‘maar ik’ hoort. «Ik zag de sjalom van de afbrekers, de rasjaïm» Ps.73:3. We kennen dat ook uit de geschiedenis van Job, de voorspoed van de goddeloze. In het boek Job heb je 40 keer het woord tsaddiq en 35 keer het woord rasja. «Daarom is de trots hun een halssieraad, het geweld omhult hen als een kleed» Ps.73:6. «Ze zetten een mond op tegen de hemel, en hun tong roert zich op de aarde» Ps.73:9. ‘Hemel en aarde is van ons’, zeggen ze. We zien hier weer zo’n soort ‘break-up’ patroon. «Indien ik gezegd had: Ik zal het alzo vertellen, zie, dan zou ik trouweloos geweest zijn aan het geslacht van Uw kinderen» Ps.73:15. Ik kan het tegenover de kinderen van het volk van God níet over mijn hart krijgen om dat te zeggen. Anders zouden ze door mij hun geloof kwijt raken. «Ik tobde erover om dit te begrijpen, een kwelling was het in mijn ogen totdat ik in Gods heiligdommen inging» Ps.73:16,17. Hier zie je een parallel met Leviticus, want daar gaat het over de heiligdommen. Lev.1:7 gaat over de offers. Die priester ging ook het heiligdom binnen. En dan zegt hij: «Ik lette op hun einde» Ps.73:17. Ik verstond hun afloop, hun toekomst. «Wie verre van U zijn, gaan te gronde» Ps.73:27. «maar mij aangaande (maar ik – zoals aan het begin) het is mij goed nabij God te zijn» Ps.73:28. Ps.73:22 en 23 beginnen ook letterlijk met: ‘en ik’. God zegt: kom maar in het Heiligdom, ook al snap je niet alles. Letterlijk: «Het naderen tot God is voor mij het goede». Naderen (=girbat). In Lev. ging het ook steeds om dat naderen. Dat betekent: het naderen door middel van die offers. Het centrale woord voor offer is korban (= toenadering). «Als iemand een offer wil offeren» Lev.1:1. Letterlijk: als iemand een toenadering wil doen naderen. Het gaat in het Hebreeuwse denken niet zozeer om het offer, maar om die toenadering. Daar ligt dus een heel andere gedachtenwereld achter. God verlangt naar die toenadering. En God schept die toenadering ook nog. Leviticus begint dus met die toenadering.
De volledige studie is in boekvorm te verkrijgen bij:
J. Bies
Schaperstraat 104
3317 LR Dordrecht
Tel:078-6510685
Giro 1292693
E-mail jan.bies@kpnplanet.nl
– Prijzen zijn excl. Verzendkosten
– Van elk boek wordt € 2.25 afgedragen aan het Afrika-fonds